Bij scheiding der machten is er geen macht in laatste instantie

Naar aanleiding van Het filosofisch kwintet, 3 juli 2011 

Niet zozeer “doorgronden in plaats van twistgesprek” als wel “doorgronden door middel van twistgesprek” zou het motto van Het filosofisch Kwintet moeten zijn. In ieder geval kwam deze derde aflevering goed uit de verf doordat Baudet de open confrontatie met Thomassen en Hirsch Ballin aandurfde.

De aap kwam, wat mij betreft, uit de mauw toen Hirsch Ballin terugkwam op een eerder voorbeeld van Baudet. Dat voorbeeld ging over de rol van vrouwen binnen de SGP en ligt nu ter behandeling voor aan het Europese hof in Straatsburg . Hirsch Ballin liet duidelijk merken dat, in zijn ogen, het non-discriminatie principe  zwaarder zou moeten wegen dan de vrijheid van politieke organisatie. Baudet had Hirsch Ballin toen bij de kladden door met een tweede voorbeeld te komen waarbij inbreuk tegen het principe van non-discriminatie een rol speelt, namelijk: het geval waarbij alleen vrouwen korting  op drank krijgen  tijdens Happy Hour in horecagelegenheden. Het zelfde zwaarwegende principe, maar nu in een nauwelijks als zwaarwegend op te vatten context. Wat op slag duidelijk werd, was dat je niet louter aan het principe een gewicht kan toekennen, maar dat het altijd om de toepassing van het principe  in een specifieke context gaat. En dat is op zijn beurt weer een sterk argument, om een zaken binnen de nationale context af te wikkelen, en niet te snel naar het Europees hof te verwijzen.

Maar wie bepaald nu of een kwestie belangrijk genoeg is om door te verwijzen naar een Europees hof? Baudet was daar klip en klaar over: Dat is natuurlijk dat Europees hof zelf. Hirsch Ballin hecht eraan om aan rechters het oordeel in laatste instantie toe te kennen. Baudet wijst erop dat uitspraken van rechters op basis van jurisprudentie en niet op basis van wetten al snel een politieke component krijgen. Mijn inbreng in deze discussie zou zijn dat hoe meer rechters via jurisprudentie het recht naar hun hand zetten, hoe meer politici erop moeten toezien of de zo ontstane rechtspraktijk nog wel voldoet aan de eisen die zij aan het recht stellen. Hoe meer politieke ruimte rechters dus nemen, hoe oplettender  en hoe actiever de politiek als wetgevende macht dient te zijn. Daarmee ik maar wil zeggen dat de rechterlijke macht, juist dankzij de scheiding der machten, nooit een macht in laatste instantie kan zijn. Waar uitspraken van rechters tot ongewenste resultaten leidt, is de wetgevende macht weer aan zet.

Dat Hirsch Ballin de gedachte van een rechterlijke macht als een macht in laatste instantie toch omhelst, komt mijns inziens voort, enerzijds uit de praktische wetenschap dat internationale verdragen nu eenmaal moeilijk te veranderen zijn, anderzijds uit zijn wens om internationale verdragen in te zetten om de, in zijn ogen, kantelende politieke situatie alsnog te verankeren. Wat Hirsch Ballin wil is  dus met (internationaal) recht (nationale) politiek bedrijven. Daarmee lapt hij, in mijn ogen, het principe  van de scheiding der machten aan zijn laars. Dat hij met zijn uitgesproken juridisch profiel zover wil gaan, kan wijzen op beroepsdeformatie.  Het kan evenwel ook iets zeggen over als hoe verworden hij de huidige politieke situatie in Nederland inschat.