Naar aanleiding van CDA-cogres 2 oktober 2010
Nog even afgezien van de politieke uitkomst, heeft het CDA-congres van zaterdag 2 oktober laten zien hoe CDA’ers worstelen met de optie van gedoogsteun van de PVV aan een VVD-CDA- regering. Of ze nu voor of tegen waren, eindelijk kregen we CDA’ers te zien als mensen van vlees en bloed. In die zin gaf het congres aan het CDA een gezicht.
Wellicht is dit congres een keerpunt, niet enkel voor het CDA, maar voor de naoorlogse Nederlandse politiek, vergelijkbaar met het keerpunt dat Den Uyl begin jaren ’70 wist te realiseren. Sinds dat keerpunt had iedereen wel iets met de PvdA. Of je nu voor of tegen die partij was, de politieke discussie verliep altijd over de PvdA. Dat kwam omdat de worsteling tussen oud links en nieuw links binnen die partij plaatsvond. En links was wat je moest zijn in de jaren ’70.
Het zou wel eens kunnen zijn dat de politieke discussie zich nu centreert rond het CDA. Het CDA vertegenwoordigd nu de worsteling tussen oud conservatief en nieuw conservatief. Het gaat erom dat het CDA een nieuwe invulling aan de conservatieve agenda weet te geven; dat ze deze agenda zelfbewuster bewaakt dan in het verleden; dat deze agenda niet meer verloochend maar ervoor staat. Durf conservatief te zijn, zou de leuze kunnen zijn.
Om in het middelpunt van de belangstelling te blijven is het nodig om de optie met gedoogsteun van de PVV aan te gaan. Alleen dan is het CDA acterende partij en zullen de ogen op haar gericht blijven en zal iedereen zich een oordeel vormen over of het CDA het wel of niet goed doet. Dan ook kan het CDA in concurrentie met de PVV haar eigen conservatieve variant vorm geven. Kiest het CDA evenwel niet voor deelname aan deze coalitie, dan maakt ze zichzelf overbodig. Dan kan het CDA net zo goed fuseren met de PvdA om gezamenlijk nog een keer 40 zetels te halen – als het meezit.