Hoe als CDA bijdetijds conservatief te zijn?

Per 12 januari 2012 beschikbaar gesteld aan de leden van de Commissie Geel, de bestuursleden van het CDA, het wetenschappelijk bureau van het CDA, de bewindslieden van het CDA in het kabinet en de leden die het CDA vertegenwoordigen in de Eerste en Tweede Kamer

Inleiding

De vraag is niet: “Hoe conservatief moet het CDA zijn?” Die vraag veronderstelt dat bekend is wat conservatief betekent. Dan is de vraag nog slechts in welke mate de conservatieve beginselen dienen te worden toegepast. Zolang echter onduidelijk is wat conservatief betekent, is de vraag naar de maatvoering prematuur. De vraag in dit geschrift luidt daarom: “Hoe als CDA conservatief te zijn?’ Dit omdat nog niet duidelijk is wat conservatief eigenlijk betekent. Geprobeerd wordt aan het begrip conservatief inhoud te geven aan de hand van de problemen en inzichten van de huidige tijd. Daarom is de vraag die ik me in dit geschrift stel uiteindelijk: “Hoe als CDA bijdetijds conservatief te zijn?”

Als alles verandert, wat verandert er dan niet?

Letterlijk genomen betekent het woord ‘conservatief’ dat je iets wilt conserveren. Groenten kun je conserveren, opdat je ze later alsnog kunt opeten. Kunstwerken kun je conserveren, opdat ze bewaard blijven voor het nageslacht. Een medewerker van een museum heet daarom een conservator. Conservatief betekent dus dat je bepaalde zaken belangrijk genoeg vindt, om ze te bewaren voor de toekomst. Blijkbaar is niet alles veranderlijk. Toch wordt gezegd dat we leven in een wereld waarin alles verandert (panta rhei). Maar als alles verandert, wat verandert er dan niet?

Een man verandert bijvoorbeeld naarmate dat hij ouder wordt. Niets aan een oude man is nog precies hetzelfde, als toen hij jong was. Sterker nog, alle moleculen waaruit zijn jonge lichaam bestond, zijn vele keren vervangen. En toch herken je in de oude man nog steeds de jongen, die hij ooit was. En minstens zo belangrijk, de oude man herkent in zichzelf ook nog steeds het jongetje, dat hij ooit was. Dat wat hetzelfde blijft, is dus geen gemakkelijk begrip. Je kunt er niet de vinger opleggen. Je kunt niet iets aanwijzen, dat onveranderd is. Maar toch is er iets, dat door de tijd heen herkenbaar blijft.

Wat ik hiermee maar wil zeggen, is dat conservatisme hier niet begrepen dient te worden vanuit een essentialistisch perspectief maar vanuit een Wittgensteiniaans perspectief in termen van familiegelijkenissen. Dit om het misverstand te voorkomen, dat bewezen zou zijn, dat conservatisme filosofisch gezien onmogelijk is zodra aannemelijk wordt gemaakt, dat uiteindelijk alles veranderd en er dus niets is, dat hetzelfde blijft. Dat zou een flauw argument zijn.

Naastenliefde als cement of als steiger?

De huidige minister van defensie Hillen heeft eens gezegd, dat hij het CDA ziet als een conservatieve partij, omdat de partij zich beroept op een traditie, die nu al bijna 2000 jaar bestaat. Ik kan met deze constatering instemmen. In een eerder geschrift, heb ik geprobeerd de blijvende waarde van het christendom te karakteriseren aan de hand van drie kenmerken, die in onderling verband staan. Ik laat die kenmerken in omgekeerde volgorde nog eens kort de revue passeren: Als derde kenmerk noemde ik, dat men het onvolmaakte aardse dient te bezien vanuit een overstijgend perspectief, waardoor het alsnog vervolmaakt. Je zou dit overstijgende perspectief de hemel of het rijk Gods kunnen noemen. Het tweede kenmerk was, dat de mens als aards wezen inherent onvolmaakt is, hoewel de mens toch ook een verwijzing naar het volmaakte is. Het inherent onvolmaakte wordt in de bijbel dikwijls beschreven in termen van zondigheid. Deze benaming heeft in de huidige tijd allerlei negatieve connotaties. De bevrijdende gedachte die ik evenwel aan het begrip zondigheid ontleen, is dat het niet erg is zondig te zijn, omdat het nu eenmaal een onvervreemdbare consequentie is van ons onvolmaakte aardse bestaan. Populair uitgedrukt: niemand is perfect, en daar is niets mis mee. Het eerste kenmerk dat ik noemde, was dat, omdat een mens onvolmaakt is, een mens ook onvolmaakt is in het goede. Dat blijkt uit naastenliefde, ofwel het gegeven, dat de liefde van de mensen meestal niet verder reikt dan de naasten: de mensen met wie men samen optrekt. Je kunt dat mensen kwalijk nemen en oproepen tot een liefde, die verder reikt. Je kunt evenwel ook dat beperkte goede benutten om de samenleving te verbeteren. Ik denk, dat dit laatste typerend is voor christendemocratie.

Christendemocratie gaat uit van de diverse gemeenschappen, die zich op basis van naastenliefde vormen, zoals bijvoorbeeld het gezin, vriendschap, nabuurschap. Door op zulke kleinschalige gemeenschapsvormen voort te bouwen, is het mogelijk ook grotere samenhangen te creëren. Je zou naastenliefde kunnen beschouwen als het cement van de samenleving. Cement hecht alleen maar de ene steen aan de andere steen. Toch kun je op basis van deze beperkte hechting tussen afzonderlijke stenen hele huizen bouwen. Christendemocratie sluit grote gemeenschappen, zoals natiestaten of zelfs supranationale samenwerkingsverbanden dan ook niet uit. Christendemocraten beseffen evenwel beter dan bijvoorbeeld socialisten en liberalen, dat deze grote samenwerkingsverbanden alleen mogelijk zijn op basis van die beperkte hechting op kleine schaal. Voor christendemocraten bestaan natiestaten op basis van kleinere gemeenschapsvormen, waaronder uiteindelijk het gezin. Supranationale samenwerkingsverbanden bestaan wederom op basis van natiestaten. Wie het kleinere verband niet erkent en daardoor verwaarloost, schopt dus uiteindelijk ook de grotere verbanden onderuit. Die ziet de kleinere verbanden hooguit als een kleinere voorziening om tot grotere verbanden te komen: een soort steiger dus. Christendemocraten daarentegen zijn conservatief in die zin, dat ze steeds weer wijzen op het belang van oudere, kleinere, ogenschijnlijk niet meer zo belangrijke samenlevingsverbanden. Daar waar in het verleden het gezin als hoeksteen van de samenleving door socialisten belachelijk werd gemaakt, daar bleven christendemocraten zich op het gezin focussen. Daar waar tegenwoordig de natiestaat door eurofielen wordt afgedaan als een relict uit het verleden, daar beseffen christendemocraten maar al te goed, dat een Europese Unie alleen kan gedijen op basis van goed functionerende natiestaten.

Je kunt wel afgeven op de natiestaat, maar als oorlog ooit nog eens wordt uitgebannen – ik acht dat om praktische redenen mogelijk – dan kan dat alleen door op de natiestaat voort te bouwen en zelfs de natiestaat als voorbeeld te nemen. De bijzondere prestatie van de natiestaat is namelijk, kortbondig in sociologisch jargon uitgedrukt, de interne pacificering door middel van de monopolisering van geweld. Wereldvrede betekent eigenlijk niets anders dan dat die interne pacificatie van de natiestaat zich uitbreidt over de aardbol als geheel. Dat bereik je niet door je af te zetten tegen de natiestaat. Integendeel, globale pacificatie is alleen mogelijk op basis van goed functionerende natiestaten. Om het kind niet met het badwater weg te gooien, is het daarom nodig, dat internationaliseringsprocessen worden geleid door conservatieve politici. Een geluk daarom dat conservatief christendemocraat Van Rompuy president van de EU is, nu de crisis door Europa raast. Liever vele kleine stappen in de goede richting, dan grote stappen snel thuis in het verkeerde huis. Langzaamaan, dan breekt het lijntje niet. De eurocrisis heeft ons geleerd, dat toen vooruitstrevende politici de overhand hadden, dat in die tijd allerlei onevenwichtigheden zijn ontstaan, die nu een groot gevaar voor de eurozone betekenen.

Is conservatisme goed voor de lijn?

Christendemocraten zijn van huis uit gematigd, en gematigdheid is op te vatten als een vorm van conservatisme. Als je te weinig eet verhonger je; als je teveel eet wordt je dik; als je juist genoeg eet, blijf je gezond en houdt je jezelf het beste in stand. En, in-stand-houden, dat is gewoonweg een ander woord voor conserveren.

Nederland is sinds de jaren ’60 evenwel niet hetzelfde gebleven. Zowel qua economie als qua inwonertal is Nederland sterk gegroeid. De groei van het inwonertal kan voor een belangrijk deel verklaard worden op basis van bij tijd en wijle ongebreidelde immigratie. Jaren achtereen is er een groot immigratieoverschot geweest, terwijl daar nauwelijks jaren met emigratieoverschotten tegenover staan. Een derde immigratiegolf (deze keer Oost en Zuid Europeanen) wordt alweer verwacht. We worden dus meestal dikker of blijven soms even dik, maar we worden nooit slanker. Dit terwijl de natuurlijk aanwas in diezelfde periode juist lager was en een bevolkingsafname zou hebben betekent.

In diezelfde periode dat de immigratie plaatsvond, is ook de economie enorm gegroeid. Sinds begin jaren ’80 is bestrijding van werkloosheid topprioriteit en is Nederland omgebouwd tot een ware banengenerator. Ik herinner me nog het motto van premier Kok in de jaren ’90: ‘Werk, werk, werk.’ Toename van het aantal banen was onder meer noodzakelijk, omdat door immigratie de beroepsbevolking toenam. Sinds de bankencrisis van 2008 weten we, dat de decennia durende groei van de economie en daarmee ook de groei van de werkgelegenheid, mogelijk was gemaakt door de regels waaraan banken zich te houden hadden, aanzienlijk werden versoepeld. Banken konden hierdoor veel meer uitlenen, waardoor de economie voortdurend gestimuleerd werd. Binnen de Nederlandse context was het ook hier weer Wim Kok die, eerst als minister van financiën en later als minister-president, een cruciale rol heeft gespeeld. Kijk wat dat betreft nog maar eens de uitzending van Zembla van 12 juli 2009 eropna. Door zijn toedoen is ING in een razend tempo kunnen uitgroeien tot de bank met zo ongeveer het grootste balanstotaal ter wereld. Via ING-direct is de Icesave-methode toegepast in onder meer de VS.

Als we één plus één plus één bij elkaar optellen, dan heeft Kok in de jaren ‘90 een grote banengroei gerealiseerd, door actief mee te doen aan de internationale trend om de spelregels voor banken te versoepelen. Dit alles om werkgelegenheid te scheppen voor een door voortdurende immigratie steeds groeiende beroepsbevolking. Nu dat versoepelen van de spelregels van de banken wereldwijd heeft geleid tot een economische crisis, kunnen we ons in gerede afvragen of de gerealiseerde banengroei in de toekomst wel stand zal houden.

Je zou kunnen zeggen, dat het beleid van de ogenschijnlijk bedeesde Wim Kok ertoe geleid heeft, dat in Nederland onmatigheid is gecompenseerd met onmatigheid: onmatigheid inzake immigratie is gecompenseerd met onmatigheid inzake stimulering van de economie. Anno 2011 zitten we met een als een plofkip opgefokte economie, waarvan we niet weten of deze stand kan houden in schralere tijden. Ook zitten we met een dramatisch grote beroepsbevolking, waarvan we maar moeten hopen of we die komende jaren aan het werk kunnen houden. Zowel qua economie als qua demografie is Nederland de afgelopen jaren dikker en dikker geworden. Een aantal jaren leek dat te kunnen, maar nu worden zo langzaam de bij obesitas behorende ziekteverschijnselen zichtbaar. Was de politiek wat conservatiever geweest, dan was wellicht de economie wat minder snel gegroeid. Maar dan was de bevolking ook niet zo dramatisch gestegen. Per hoofd van de bevolking zouden we dan waarschijnlijk even goed of nog beter af zijn geweest. Maar dan waren we als land wel nog gezond en slank geweest, en dan zouden we nu beter geëquipeerd zijn om de internationale crisis te doorstaan.

Is conservatisme verenigbaar met de evolutieleer?

Volgens sommigen zijn christendom en Darwinistische evolutietheorie onverenigbaar. In deze paragraaf wil ik betogen dat beiden uitstekend verenigbaar zijn, en dat niet alleen. Beiden trekken dikwijls aan hetzelfde eind van het koord. Vooral vanuit de VS is ook in recente tijden de invloed voelbaar van creationisten die de discussie aanbinden met evolutionisten. Exemplarisch is daarbij de vraag, of een precisie-instrument als het menselijk oog een intelligente ontwerper veronderstelt, of dat dit oog ook het resultaat van evolutie kan zijn. Op jonge leeftijd al is mij door mijn toenmalige godsdienstleraar erop gewezen, dat het wel eens zo kan zijn, dat God de levende natuur via de evolutie heeft geschapen. Die theorie is nog steeds plausibel voor zover de evolutietheorie niet kan verklaren waarom evolutie plaatsvindt. De evolutieleer kan met name niet verklaren waarom uit dode materie leven is voortgekomen.

Tegenwoordig is de discussie actueel of leven alleen op aarde voorkomt of dat er in het heelal meerdere planeten bestaan, waar lagere en eventueel ook hogere vormen van leven voorkomen. In het eerste geval ga je uit van een wonder, dat alleen op aarde heeft plaatsgevonden. In het tweede geval ga je uit van de mogelijkheid, dat leven als het ware in de kosmos is ingebouwd en dat leven zich daarom op meerdere plaatsen in het heelal kan voordoen, mits de omstandigheden gunstig zijn. Omdat wetenschappers niet uitgaan van wonderen, wordt tegenwoordig de tweede veronderstelling als de vanuit wetenschappelijk oogpunt meer waarschijnlijke gezien. Ik vermoed evenwel, dat mijn vroegere godsdienstleraar ook met die conclusie niet gezeten zou hebben. Hij zou simpelweg gezegd hebben, dat met de verklaring van de biologie uit de natuurkunde nog altijd niet het ontstaan van het heelal is verklaard. Daarmee is een God als schepper van dat heelal nog steeds niet uit te sluiten.

Natuurkundigen veronderstellen, dat het heelal is ontstaan uit de big-bang, maar, zou mijn godsdienstleraar zich hebben afgevraagd: waar komt dan die big-bang vandaan? Zou het God zijn geweest die de big-bang heeft geschapen. Zelfs als je de onbewezen theorie aanneemt, dat de big-bang te verklaren is uit een gebeurtenis in het zo te noemen multiversum, dan nog zou mijn vroegere godsdienstleraar kunnen hebben volgehouden, dat het God was, die het multiversum heeft geschapen.

Wat ik hiermee maar wil zeggen, is dat iedere wetenschappelijke verklaring een beperkte reikwijdte heeft en dus ergens ophoudt. De wetenschap kan weliswaar de wereld verklaren, maar kan niet verklaren, dat de wereld bestaat. Wat dus blijft, is verwondering over het loutere feit, dat de wereld bestaat. Waarom is er überhaupt een wereld, en waarom is er niet domweg niets? Dat zou toch veel waarschijnlijker zijn geweest.

Vanuit het perspectief van de vraag naar het bestaan van de wereld, is de vraag naar een waterijsje, even diepzinnig als de vraag naar elementaire deeltjes. Onze Lieve Heer is waarschijnlijk even blij met de opmerking: “Oh, lekker, een ijsje!,” als met de opmerking “Hé, eindelijk, een Higgs-deeltje!” Voor Onze Lieve Heer zijn mensen gelijk, of ze zich nu met slimme of met domme vragen bezighouden.

Maar ik zie niet alleen geen tegenstellingen tussen evolutieleer en christendom. Volgens mij trekken beiden ook in diverse opzichten aan hetzelfde eind van het koord, en, wil ik daar aan toevoegen, bij nader inzien blijkt dit vaak het conservatieve eind van het koord te zijn. Vanuit het christendom wordt de mens welwillend ( met erbarmen) bejegend vanuit het besef, dat de mens inherent onvolmaakt (zondig) is. De evolutietheorie nu levert een aantal uitstekende verklaringen voor deze onvolmaaktheid van de mens.

Een eerste verklaring behelst, dat de mens niet in een keer geconstrueerd is maar over duizenden, zo niet miljoenen jaren geëvolueerd is tot haar huidige verschijningsvorm. Dit impliceert dat de mens het product is van omstandigheden zoals die gedurende lange tijden bestonden, maar die nu niet meer bestaan. De mens is bijvoorbeeld verreweg de meeste tijd door het leven gegaan als jager en verzamelaar. Pas de laatste 10.000 jaar zijn mensen landbouw gaan bedrijven. Omdat we geworden zijn wat we zijn, toen we jager en verzamelaar waren, zijn we onvolmaakt geëquipeerd om onder onze huidige omstandigheden te leven. Ons gedrag is daardoor niet optimaal is. Met name socialisten denken nogal eens, dat de mens volkomen kneedbaar is, en dat alle gewenste karakteristieke kenmerken verkrijgbaar zijn door de juist opvoeding/opleiding en de juiste omstandigheden. Vanuit de evolutietheorie bezien is er evenwel minder reden tot optimisme. Niet meer adequate gedragspatronen blijven toch hardnekkig bestaan. Dat heeft als consequentie dat, je de samenleving niet zo gemakkelijk kunt veranderen als je wel zou willen. De evolutietheorie heeft daardoor, evenals het christendom een conservatieve inslag. Beiden beseffen maar al te goed, dat het aanpassingsvermogen van de mens beperkt is.

Een tweede reden waarom de evolutietheorie impliceert dat een mens een onvolmaakt wezen is, is dat nieuwe aanpassingen, noodzakelijkerwijs voortbouwen op bestaande constructies. Evolutie brengt zodoende nooit de meest optimale oplossing voort, maar enkel oplossingen die ‘goed genoeg’ zijn. Nooit is er sprake van een organisme, dat volledig optimaal is afgestemd op de heersende omstandigheden. Ieder organisme heeft zo zijn constructiefouten, en dat geldt zeker voor mensen. Mensen hebben bijvoorbeeld dikwijls rugklachten, omdat de constructie om rechtop te lopen evolutionair
vrij nieuw is, en nog te wensen overlaat.

Dat de evolutie genoegen neemt met constructies, die ‘goed genoeg’ zijn heeft ook als consequentie, dat het niet enkel volmaakte schoonheden van mannen en vrouwen zijn die zich voortplanten . Ook minder fraaie exemplaren hebben zo hun strategieën om tot voortplanting te komen. Wie van mensen houdt, houdt daarom niet enkel van de prachtexemplaren, maar ook van de minder geslaagde exemplaren. Misschien is dit wel wat christenen met erbarmen aanduiden. Erbarmen betekent, dat je begrip kunt opbrengen voor menselijke gebreken, ook als je inziet, dat deze niet gemakkelijk uit te bannen zijn. Naar de politiek vertaald betekent dit, dat deze zich te voegen heeft naar de menselijke maat, hetgeen de mate van vooruitstrevendheid beperkt. Mensen zijn nu eenmaal niet zo jong, krachtig en eendrachtig als socialistische posters uit het verleden ons willen doen geloven.

Vanuit het besef dat de evolutie geen perfecte oplossingen levert, maar enkel oplossingen die goed genoeg zijn is ook homofilie te verklaren. Omdat homofiele paren zich niet voortplanten, is homofiele geen eigenschap die door de evolutie geselecteerd wordt. Maar het is ook weer niet zo, dat homofilie door de evolutie wordt uitgebannen. Blijkbaar werkt een voortplantingssysteem in evolutionair opzicht goed genoeg, ook als een bepaald percentage van de nakomelingen zich niet voortplant, bijvoorbeeld omdat ze homofiel zijn.

Waar ik nu voor pleit is homofilie te aanvaarden op basis van erbarmen, ofwel op basis van het aanvaarden van het onvolmaakte. Voor mij hoeft homofilie niet in de categorie “volmaakt” te worden ingedeeld, net zomin als dat hoeft bij dikke of lelijke mensen. Waar ik wel voor ben, is een opwaardering van de categorie “onvolmaakt.” Ik pleit voor aanvaarding van onvolmaaktheid. De huidige consensus is evenwel homofilie te beschouwen als even volmaakt als heteroseksualiteit. Ik doe dat niet. Ik vind dit heersende standpunt een exponent van hetzelfde type volmaaktheids-denken, dat in het verleden ertoe geleid heeft, dat homofilie juist niet aanvaard werd.

Volgens de katholieke leer zou seksualiteit in dienst van de voortplanting dienen te staan. Ook in de evolutieleer is voortplanting een kernbegrip: zonder voortplanting immers geen evolutie. Het gebod om seksualiteit louter in dient van voortplanting te stellen lijkt achterhaalt. Als je deze stelling evenwel minder als een gebod opvat, maar meer als een beschrijving van onze evolutionair ontwikkelde hoedanigheid, dan blijkt weer dat evolutieleer en christendom meer op een lijn zitten, dan je op het eerste moment zou denken. Zowel christelijk als evolutionair bezien, houd voortplanting voor mensen meer in dan de geboorte van kroost. Omdat een mensenkind in tegenstelling tot de meeste dieren in een staat van volstrekte hulpeloosheid wordt geboren, is het nodig, dat een mensenkind behalve voortgebracht, ook opgevoed dient te worden. Dit opvoeden is dermate complex, dat het nodig is dat man en vrouw zich aan elkaar binden, zodat ze zich gezamenlijk kunnen wijden aan deze taak. Deze binding nu, zo menen biologen, is gebaad met het plezier dat seks kan bieden. Vandaar ook dat seksualiteit bij mensen niet beperkt is tot bepaalde perioden. Als nu gezegd wordt, dat seksualiteit in dienst staat van de voortplanting dan zou veel begrip gewonnen zijn, als je voortplanting niet enkel opvat als het voortbrengen van kroost binnen een generatie, maar daar ook de opvoeding bij betrekt, die ervoor zorgt dat het nageslacht ook weer kroost kan voortbrengen. Nu weet ik ook wel dat seksualiteit zich in de praktijk ook niet altijd beperkt tot deze ruimere opvatting van voortplanting. Hier geldt evenwel weer, dat de menselijke norm niet perfectie is, maar dat wat ‘goed genoeg’ is. Vanuit barmhartigheid dienen we hier toch op zijn minst enig begrip te kunnen opbrengen voor het onvolmaakte.

Dan rest me nog te zeggen dat ‘survival of the fittest’ niet vertaalt dient te worden als het overleven van de sterkste, maar als het overleven van de best aangepaste. Aangepast gedrag is hierbij niet hetzelfde als agressief of dominant gedrag, maar kan ook vriendelijk of empathisch gedrag betekenen. Een vertegenwoordiger overleeft in zijn beroep in ieder geval beter door vriendelijk en empathisch te zijn. Maar daarbovenuit vertonen dieren ook waarlijk altruïstisch gedrag, in die zin dat ze juist niet overleven om de ander te redden. Frappant daarbij is dat dieren dit altruïstisch gedrag vooral vertonen ten aanzien van hun naasten, te weten nauwe verwanten. Hier dringt zich de vergelijking met de menselijke naastenliefde op. Evolutionair wordt altruïsme bij dieren zo verklaard, dat het dan wel niet het voortbestaan van de eigen genen verzekert, dan toch de kans op het voortbestaan van verwante genen vergroot. Parallel hieraan zou je kunnen zeggen, dat naastenliefde de overlevingskans van kleine gemeenschappen verhoogd.

Hoe (post)modern ben je als conservatief?    

In de jaren ’60 was het vooral de jonge generatie die alles anders wilde. Omdat de jeugd nog niet de tijd had gehad haar eigen gedachten te ontwikkelen, werden op diverse gebieden ideeën uit de oude doos gehaald. Op politiek gebied werden revolutionaire, mastodonten zoals Marx, Lenin en Mao uit de mottenballen gehaald. Er ontstond een ware scholenstrijd tussen de aanhangers van deze mastodonten, maar dat wel allemaal onder de noemer dat het links moest zijn. Qua mode tooide men zich met hoeden, sjaaltjes, bontjassen, uilenbrilletjes, die zo uit de kleerkast van opa en oma vandaan leken te komen. Speciale vermelding verdient wellicht de spijkerbroek. Deze werd van een werkbroek zoals deze op het platteland in de VS gedragen werd, tot een broek die voor jonge mensen van beide geslachten diende om hun seksualiteit mee te benadrukken. Een eigenschap van denim, de stof waar spijkerbroeken van gemaakt worden, is dat deze op sommige plaatsen meer en op andere plaatsen minder verkleurd, waardoor met name billen en kruis op een lichaamseigen, en daardoor sensuele manier, geaccentueerd worden. Tegenwoordig is de spijkerbroek onder allerlei modemerken verkrijgbaar, maar toen waren vooral de oorspronkelijke leveranciers van spijkerbroeken als werkkleding populair. Op het leertje van Levi’s staat nog steeds een afbeelding van een mislukte poging een spijkerbroek door twee paarden stuk te laten trekken, wat moet aangeven hoe sterk de spijkerbroeken van Levi’s wel niet zijn. Ook qua muziek wordt in eerste instantie teruggegrepen op reeds bestaande muzieksoorten. Bands als The Beatles en The Rolling Stones begonnen hun carrière bijvoorbeeld met covers uit het rhythm-and-blues-genre uit de jaren ‘40.

Deze tendens nu om oude dingen te laten herleven door ze in een nieuwe context te plaatsen, is later postmodernisme genoemd. Je zou kunnen zeggen, dat de generatiekloof die in de jaren ‘60 ontstond, een kloof was tussen modernisme en postmodernisme. De oudere generatie was modernistisch, terwijl de jongere generatie postmodernistisch was. Omdat wordt teruggegrepen naar vroeger tijden kan postmodernisme als een nieuwe vorm van conservatisme worden opgevat. Typerend voor deze vorm van conservatisme is de vrijheid die men zich permitteert met betrekking tot hoe de oude elementen te hanteren. Dat kan al snel gezien worden als een respectloos hanteren van die oude elementen. Het zondagse hoedje van oma wordt bijvoorbeeld tijdens een wild dansfeest gedragen of heiligenbeelden worden gebruikt om een café mee te decoreren. Hoewel dit respectloos lijkt, ben ik toch van mening, dat dit proces van anders interpreteren uiteindelijk leidt tot een herwaardering van de cultuur waarop men teruggrijpt en waar men eigenlijk nooit afstand van genomen heeft. Postmodernisme loopt als vanzelf op deze herwaardering uit. Alleen wordt dat te weinig beseft. Het is voor postmodernisten nu eenmaal moeilijk toe te geven, dat men omarmt waar men eerder tegenaan geschopt heeft.

Het CDA nu heeft zich tot op heden nooit aan postmodernisme bezondigd, maar is blijven steken in het modernisme, dat in de jaren ’60 met de eerste man op de maan haar hoogtepunt kende. Enigszins gechargeerd: Nog steeds staat het CDA voor in kostuum gestoken, kortgeknipte mannen, met een keurig geknoopte stropdas, een hagelwit hemd, blond pilsenerbier, met een witte kraag, genietend van een slanke, witte sigaret, en, vrouwen in dure, kleurige, vriendelijk ogende, maar altijd geklede jurken en mantelpakjes, voorzien van de nodige accessoires, zoals leren handtasjes, gouden ringen, zilveren armbanden, parelmoeren kettingen tot aan diamanten oorbellen aan toe. Het CDA heeft het postmoderne tijdperk nooit betreden, als had dat nooit plaatsgevonden. En nu we al een eindje zijn opgeschoten in de 21ste eeuw, blijven er te weinig potentiële kiezers over die zich nooit met postmodernisme hebben ingelaten, die nooit een draai hebben gegeven aan hun eigen cultuur, en sterft de generatie modernisten heel langzaam maar heel zeker uit.

Wat het CDA zou moeten doen, is die kiezers aanspreken die wel een draai hebben gegeven aan hun eigen christelijke cultuur. Ook al zullen deze mensen de geloofsartikelen van dominee of pastoor niet voetstoots aannemen, ook al hebben ze moeite met de schepping in zes dagen en met de wederopstanding van Christus, dan nog dragen zij de christelijke waarden als cultuurgoed met zich mee en daar zou binnen het CDA meer erkenning voor mogen bestaan. Het CDA zou deze cultuurchristenen binnen haar gelederen plaats en podium moeten bieden.

Mijn standpunt is, dat het CDA niet moet afwijken van haar kernwaarden, maar deze kernwaarden vanuit een ruimer cultureel perspectief dient te bezien. Het CDA zou zich kunnen profileren als drager van de christelijke cultuur zoals die al meer dan duizend jaar in onze contreien bestaat. En – voelen mensen afkomstig uit een andere streek, met een ander geloof zich door deze christelijke kernwaarden aangesproken, dan staat ook hen niets in de weg zich aan te sluiten bij het CDA.