Naar aanleiding van het CDA-conges op 2 oktober 2010
Wat mij opviel aan al die congresgangers was dat ze goed gekleed waren. Dat geldt zowel voor de dames als voor de heren. Voor de heren was een kostuum of colbertje niet ongebruikelijk, voorzien van een kleurig of een meer ingetogen shirt, al dan niet met stropdas. De dames waren vrouwelijk gekleed: Jurken en fleurige blouses, veelal met abstracte motieven, afkomstig uit de duurdere damesmodezaak. Het gaf al met al een indruk van mondigheid, van beschaving, van ontwikkeling, van beheersing. Bepaald wel een achterban om trots op te zijn.
Tegelijkertijd viel op dat jongeren in deze partij ondervertegenwoordigd zijn. Veel veertigers, vijftigers, zestigers. Zeventigers, en tachtigers zelf. Beduidend minder dertigers en twintigers. En de jongeren die er waren, leken qua kleding sterk op de ouderen. Ook zij met kostuum, of colbertje, Ook zij zorgvuldig gekapt. Brave borsten, zogezegd.
Wie ik niet zag waren de jongeren van na de generatiekloof van de jaren ’60, wier kledingstijl geënt is op de popcultuur. Ik noem het een postmodernistische kledingsstijl die in het straatbeeld in Nederland rijkelijk vertegenwoordigd is.
Het partijblad van het CDA toont eenzelfde beeld als het CDA-congres in een nog uitgesprokener variant. In dat blad is het CDA staan mannen afgebeeld in kostuums compleet met hagelwit overhemd en (bijna) altijd met stropdas. Mijn associatie is dat deze kledingsstijl het naoorlogse modernisme vertegenwoordigd; De tijd waarin mannen ‘pilsener’ drinken in plaats van de donkerdere bieren die voor de oorlog gebruikelijk waren (of de Belgische bieren die nu in zwang zijn). Het representeert ook de tijd waarin de elegante, slanke sigaret de dikke, logge sigaar vervangen had, en de tijd waar wittebrood voor welvaart en vooruitgang stond.
Tegelijkertijd is het kostuum bij uitstek een traditionalistisch kledingstuk. Het stamt immers in rechte lijn af van de outfit die bijvoorbeeld de staalmeesters in het schilderij van Rembrandt droegen. Het kostuum is zo bezien een perfecte synthese van modernisme en conservatisme en wellicht dat dit de reden is waarom deze klederdracht CDA’ers door de jaren heen is blijven aanspreken.
Het probleem is evenwel dat deze synthese tussen modern en conservatief van betekenis is verandert omdat het modernisme de laatste 10 à 20 jaar langzamerhand ouderwets is geworden. We denken nu met nostalgie terug aan de tijd dat het modernisme hoogtij vierde. Een abstract schilderij doet eerder denken aan de jaren ’50, dan aan het huidige tijdsgewricht. De periode vanaf de jaren ’70 is eerder postmodernistisch te duiden. Wie anno 2010 nog het modernisme aanhangt, grijpt dus terug naar een het verleden en geeft daarmee aan conservatief te zijn. Modernisme dus als een hedendaagse vorm van conservatisme.
Maar juist doordat het modernisme als ouderwets wordt ervaren, wordt het opnieuw salonfähig, en wel voor het postmodernisme. Dat is ook aan de huidige populariteit van het kostuum in postmodernistische kringen af te lezen. Waar eerder gympies, spijkerbroeken en leren jacks de boventoon voerden, worden nu onwennig colbert en zelfs kostuum aangetrokken. Weliswaar met een knipoog, maar toch. Op een vergelijkbare manier als het kostuum zal binnenkort ook het achterhaalde modernisme van het CDA salonfähig worden binnen het postmodernisme.
Wat het postmodernisme niet van zichzelf begrijpt (omdat dat haar blinde vlek is), is dat het in wezen een conservatieve ideologie is. Cultuur is immers geen bewuste keuze maar komt voort uit traditie. Waar de postmodernist voor zichzelf evenwel cultuur als een bewuste keuze concipieert, hoeft het enkel te aanvaarden dat die keuze, na veel omzwervingen, ook ten gunste van de eigen traditie kan uitvallen. Ook de postmodernist komt vroeg of laat tot de conclusie dat de eigen cultuur gewoon beter zit.
Postmodernisme is eigenlijk conservatisme op smaak gebracht met een penetrant links sausje. Zonder dat sausje smaakt het postmodernisme beter.