In een ietwat ongemakkelijke, maar daarom juist interessante discussie tussen Bart de Wever en Maarten Boudry gaat het over wokisme en postmodernisme in relatie tot neoconservatisme. De Wever is burgemeester van Antwerpen en voorzitter van de grootste Vlaamse politieke partij: N-VA. Boudry is als filosoof eerste bekleder van de Etienne Vermeersch-leerstoel aan de Ugent. De schoen wringt waar het erom gaat of het neoconservatisme van Francis Fukuyama, het postmodernisme en het wokisme een dienst bewijst.
Neoconservatisme en neoliberalisme
Aan het neoconservatisme zou ik het neoliberalisme willen toevoegen. Volgens zijn dat verwante stromingen. Hans Daalder acht de begrippen zelfs inwisselbaar, als hij spreekt van een “neoliberaal, of zo men wil neoconservatief streven.” Je zou kunnen spreken van een symbiose als in de jaren 80 in de VS een neoconservatieve buitenlandpolitiek gekoppeld wordt aan neoliberaal economische beleid. Een voorbeeld is de Washington Consensus van het Internationaal monetair Fond vanaf de 1982. Ontwikkelingslanden die met een hoge schuldenlast opgescheept zaten, werd een receptuur van marktwerking voorgeschreven die bestond uit begrotingsdiscipline, belastingverlaging, minder of geen importheffingen, toelaten van buitenlandse directe investeringen, privatisering van bedrijven in staatseigendom en afschaffing van markt beperkende regulering. Het is Francis Fukuyama die het idee van het einde van de geschiedenis dat Karl Marx aan Hegel heeft ontleend, zo uitlegt dat de Westerse combinatie van democratie en markteconomie de best denkbare staatsvorm is, die zich daarom over de wereld zal verspreiden. Neoconservatieven trekken daaruit de conclusie dat dit type samenleving de rest van de wereld voorgehouden, zelfs opgedrongen mag worden.
Zowel Democraten als Republikeinen
Kern van het neoconservatisme is dat, omdat de VS zich als de best mogelijke samenleving beschouwen, daarmee ook een imperialistisch beleid wordt gerechtvaardigd: we helpen de ander te worden zoals wij. De wereld wordt naar het evenbeeld van de VS omgevormd. Daarmee wordt de wereld alsmaar toegankelijker voor de VS, wat de VS geen windeieren legt. De landen van de NATO en EU, Australië, Japan en Zuid-Korea gelden als bekeerlingen die al vroeg hebben ingezien dat de VS hun voorbeeld en hun leidsman is. Ze stampen lekker mee met olifant VS. Niet toevallig zijn ook vaak landen die via oorlog binnen de invloedssfeer van de VS zijn geraakt, doordat ze door de VS overwonnen zijn, of doordat de VS hen hielp te overwinnen. Dat geldt voor heel West-Europa, Japan en Zuid-Korea. Van zowel neoliberaal economisch beleid als van neoconservatief buitenlandbeleid kan gezegd worden dat er Republikeinse en Democratische varianten bestaan. Een actueel voorbeeld van iemand die beide varianten in zich verenigd is Robert Kagan, echtgenoot van de huidige staatssecretaris Patricia Nuland. Deze van huis uit republikeinse, neoconservatieve politicoloog stapte uit onvrede met de kandidatuur van Donald Trump over naar de democratische partij, om daar eenzelfde neoconservatieve agenda uit te dragen, vanaf dan onder de vlag van liberal interventionism. Het toont aan dat het buitenlandbeleid, waaronder ook het defensiebeleid, van republikeinen en democraten niet erg verschilt. Hoewel hij geen officiële functie binnen de regering van president Biden bekleed, bestaat het vermoeden dat hij de architect is achter het buitenland- en defensiebeleid.
Nu kun je denken: buitenlandse zaken en defensie dat zijn maar twee van de vijftien vakministeries. Er blijft dus genoeg ruimte over voor beleid dat niet neoconservatief van aard is, waarop democraten en republikeinen zich kunnen onderscheiden. Dat moge zo zijn, maar dan dient men wel te beseffen dat er slechts drie ministeries onmisbaar zijn om een staat te runnen. Volgens de Ierse historicus Brendan Simms zijn dat behalve buitenlandse zaken, en defensie ook financiën. En laat het nu net petrodollar ook een belangrijke schakel is in het neoconservatieve beleid van zowel democratische als republikeinse snit. De torenhoge staatsschuld, maar ook de schuld van de totale economie aan het buitenland, kan de VS zich alleen permitteren dankzij de wereldwijde vraag naar de petrodollar. Over het leven op krediet op basis van de vraag naar de petrodollar bestaat eigenlijk maar weinig meningsverschil tussen democraten en republikeinen.
Woke als postmodernisme
Dan keer ik nu naar het vraaggesprek tussen Maarten Boudry en Bart de Wever. Boudry wijst De Wever op een vermeende fout in diens boek Over woke:
“U schrijft dat in het denken van Fukuyama het einde van de geschiedenis werd afgekondigd. (…) U zegt in uw boek dat dit eigenlijk ook een uiting is van het wokisme, van het postmodernisme. U zegt: ‘De stelling over het einde van de geschiedenis klinkt als muziek in de oren van de postmodernisten’. Dat lijkt me echt onzin. (…) Als het postmodernisme iets is, dan is het de strijd, deconstructie van alle grote verhalen, met inbegrip dus van de grote verhalen van wetenschap, en moderniteit, ook van communisme, socialisme, liberale democratie, enzovoort. Voor de echte postmodernisten, en ook voor de wokisten, is het betoog van Francis Fukuyama de meest vreselijke exponent van triomfalistisch vooruitgangsdenken, zelfs de meest extreme variant van een groot verhaal, omdat het een vorm van hegeliaans denken is. Een vorm van een teleologische opvatting van de geschiedenis, die volgens dialectiek verloopt, en die dan uitmondt in de triomf van de liberale democratie, van het kapitalisme. Trouwens, als je echt Fukuyama leest, kun je daar ook wel wat nuances aanbrengen. Dat verhaal is veel minder triomfalistisch dan wat er soms van gemaakt wordt. Maar dat is wel hoe Fukuyama wordt gezien. Ik denk dat het kosmopolitisme in het algemeen helemaal niets met wokisme te maken heeft. Het idee dat er een samenlevingsvorm is waar de hele wereld naar evolueert, dat zal iemand die typisch woke is, net als een onuitstaanbare vorm van westers superioriteitsdenken zien. Het is de arrogantie zelf om te denken dat de hele wereld de liberale democratie zal omarmen.”
Boudry zelf kiest met wat mitsen en maren partij voor het kosmopolitisme van Fukuyama. Hij komt daarmee dicht in de buurt van een neoconservatief standpunt. Toch bestempelt hij zichzelf als links en progressief. We hebben al gezien dat dit geen tegenspraak hoeft te zijn, als we de Democraten in de VS als links mogen bestempelen. Ik wil daaraan toevoegen dat de grondlegger van het neoconservatisme Irving Kristol is begonnen als trotskist. Linkser kan eigenlijk niet. Daarover straks meer.
Boudry legt zijn progressief kosmopolitisme als volgt uit:
“Ik ben zelf geen beeldenstormer. Ik ben een instrumentele vooruitgangsdenker. Ik vind niet dat we heel onze beschaving omver moeten werpen. Ik ben iemand die gelooft in maakbaarheid, maar geleidelijke maakbaarheid. Als u dan toch vraagt, wat is de eindhalte van de trein: de eindhalte van de trein is voor mij open grenzen. Dat zal u misschien verbazen. Uiteindelijk denk ik dat we naar een wereld met open grenzen moeten, net zoals de grenzen geopend zijn tussen bijvoorbeeld de meeste Europese landen, en ook tussen Europa en de VS. Ik denk, als we samen op een niveau van economische welvaart kunnen komen dat er geen grote behoefte meer bestaat aan enorme migratiestromen, dat er dan een soort van nivellering is. Inderdaad kosmopolitisme. Dat wil daarom niet zeggen dat we nu onze grenzen moeten opengooien.”
Als einde van de geschiedenis ziet Boudry dus een wereld voor zich die geen overgrote migratiestromen meer kent, omdat alle landen ongeveer even rijk zijn. Verder hoopt hij dat in die toekomstige wereld met open grenzen de liberaal-democratische samenlevingsvorm dominant zal zijn. Dat is zijn uitleg van Fukuyama. Verder deelt hij met Fukuyama de suggestie dat eerder de Europese liberale democratieën dan de VS als lichtend voorbeeld zouden moeten dienen. Neoconservatieven in de regering zijn het daar niet mee eens. Voor hen is de VS leidend. De Wever merkt nuchter op dat ontwikkelingen als woke met een vertraging van ongeveer 10 jaar vanuit de VS naar het Europese vaste land komen overwaaien. De VS blijkt in de praktijk dus leidend, ook al betwijfelt De Wever of woke wel zo’n toe te juichen ontwikkeling is.
Woke als cultuurmarxisme
Ook Boudry is trouwens kritisch over woke. Net als De Wever ziet hij een beroep op slachtofferschap als kern van het woke. Boudry ziet woke als toepassing van een marxistisch denkschema:
“Dus je hebt in het marxisme de klassieke tweedeling tussen proletariërs aan de ene kant kapitalisten aan de andere kant. (…) Die twee groepen die zijn in eeuwig en onoplosbaar conflict verzeild. Dat is een nul-som-spel. Er is geen sprake van individuele verantwoordelijkheid. Het is vooral een machtsdynamiek: structurele factoren die ervoor zorgen dat de ene groep de andere onderdrukt. Ik denk dat je wokisme moet zien als een toepassing van dat denkschema, maar dan toegepast op het vlak van gender, op het vlak van ras, op het vlak van cultuur. Je krijgt dan een marxistisch verhaal, waarbij je een hiërarchie van slachtofferschap krijgt, (…) waarbij degene die de meeste slachtofferpunten scoort per definitie geprivilegieerd is op epistemisch vlak. Die heeft een betere of zelfs onfeilbare toegang tot de kennis. Ik denk dat dit de definitie van het wokisme is.”
De Wever benadrukt hoezeer hij het eens is met Boudry dat het wokisme het slachtofferschap op een sokkel plaatst en ook bestendigt. De Wever heeft het over het slachtoffer dat altijd slachtoffer moet blijven. Het begint als een emancipatiebeweging, maar het is tegelijkertijd ook een breuk met de traditie van emancipatie. Dit omdat slachtoffers in hun slachtofferschap worden vastgepind. Slachtofferschap wordt gekoppeld aan identiteit. Via intersectionaliteit worden dan de verschillende slachtoffer-identiteiten bij elkaar opgeteld. Hoe meer slachtofferschap hoe beter. De dominante groep wordt tegelijkertijd iedere identiteit ontzegt, omdat ze immers geen slachtoffer zijn.
Het bedje dat Fukuyama spreidt
Dan reageert De Wever op Boudry’s opmerkingen over Fukuyama. De Wever begrijpt dat Fukuyama niet het schoolvoorbeeld is van een postmodernist:
“Maar ik zie wel dat Fukuyama een bepaald bedje heeft gespreid door een ideaal toekomstbeeld te schetsen. Het zal u verbazen, maar het is eigenlijk ook mijn ideale toekomst. Alleen er is een verschil tussen een filosoof, of iemand die sociale wetenschappen heeft gestudeerd, die een ideaal toekomstbeeld schetst, en het daadwerkelijk geloof dat de wereld daar ook al aan beantwoordt. Daar heeft hij het postmodernisten wel degelijk gemakkelijk gemaakt. Die dromen van een wereld waar geen grenzen meer zijn, en waar geen identiteiten meer bestaan. Het enige dat je dan nodig hebt, is iemand die zegt: uiteindelijk gaat heel de wereld in ons veranderen. Dan creëer je een realiteit waarbij een heel ironische situatie ontstaat, waarbij wij in Europa de verlichtingswaarde eigenlijk niet meer verdedigen, omdat we er voetstoots vanuit gaan dat iedereen buiten Europa, de rest van de wereld, snakt naar diezelfde waarden. Dat zijn bijna allemaal slachtofferlanden. Vanuit ons perspectief bekeken hebben die allemaal een slachtofferstatuut. Die kunnen dus niets verkeerd in de zin hebben. Ergo, die mensen die snakken er allemaal naar te worden zoals wij: aansluiten bij de verlichting.”
De Wever meent dat ontwikkelingen in de wereld te snel worden opgevat als ontwikkelingen richting westerse liberale democratie. Volgens hem miskijken we ons sinds de jaren 80 diepgaand op wat er in de wereld gebeurd. De Arabische Lente en de protesten van Chinese studenten op het Tiananmen-plein zouden tot een soort Franse revolutie leiden. Toch zitten de meeste regimes nog in hun zadel. Toen McDonald’s ging openen in Moskou schreef Thomas Friedman: nooit hebben landen met McDonald’s, oorlog met elkaar gevoerd. Dat boek kunnen we volgens De Wever nu wel in de vuilnisbak smijten. De geschiedenis van de 20ste leert volgens De Wever dat er steeds weer plannen worden gemaakt, die helemaal niet stroken met een liberale democratie. Tot die categorie rekent De Wever ook het postmodernisme en het wokisme:
“Dus in die zin zie ik wel dat Fukuyama, zonder dat die de bedoeling had, wel het bedje heeft gespreid voor een bijzondere geopolitieke naïviteit, die de postmodernisten goed is uitgekomen omdat ze een wereld willen zonder grenzen, een wereld zonder identiteiten, waar mensen zich vrij over kunnen bewegen, waar massamigratie eigenlijk een moreel goed wordt, niemand nog illegaal kan zijn, om uiteindelijk afbreuk te doen aan de westerse beschaving, wat ook de essentie is van het woke-denken: dat de westerse beschaving gewoon in intrinsiek slecht is, en moet vallen. Daar heeft Fukuyama geweldig geholpen.”
Waar De Wever een soort in elkaar grijpen en op elkaar inwerken van postmodernistisch en neoconservatief gedachtegoed ziet, daar blijft Boudry hameren op duidelijke verschillen tussen beiden:
“Het zijn niet de postmodernisten die Irak zijn binnengevallen. Het is een ideologie van het neoconservatisme, die er te snel vanuit ging vanuit haar universalistische, bijna messianistische missie om de hele liberale democratie op te leggen, of af te dwingen, of uit te dragen over de hele wereld. Ik denk, als je echt de vraag stelt wat de excessen van het postmodernisme op geopolitiek vlak zijn, dan gaat het niet zozeer om de overmatige projectie van onze eigen cultuur, van onze eigen liberale democratie, van de eigen manier van denken op de rest van de wereld, maar net het tegendeel: het essentialiseren van andere culturen, en tegen die andere cultuur zeggen: jullie moeten helemaal niet aanpassen aan ons, en jullie mogen jullie eigen cultuur gaan beleven, en dan bijvoorbeeld zelfs iets als female genital mutilation tolereren. (…) Dat is bijna zelfs de tegenpool van die projectie waar u het over heeft. Het is bijna zeggen: jullie hoeven je helemaal niet aan te passen aan ons, want jullie hebben je eigen cultuur, en wie zijn wij om te oordelen over wat aan jullie doen (…) Ik denk dat dat een valkuil is bij liberalen, meer dan bij woke, om ervan uit te gaan dat de hele wereld is zoals men denkt.”
Losse einden
de discussie te hebben aangehoord vraag ik me af hoe het nu werkelijk zit met dat postmodernisme en in haar kielzog het wokisme. Betreft het een bijna het exacte tegendeel van neoconservatisme, of zijn er meer overeenkomsten dan je op het eerste moment zou vermoeden? Mijn indruk is dat de knetterende discussie tussen Boudry en De Wever nogal wat open einden heeft. In de rest van dit artikel zal ik proberen op zijn minst enkele van die open einden aan elkaar te knopen.
Grote verhalen
Allereerst kom ik terug op de pretentie van het postmodernisme om van grote verhalen af te willen. Ik vraag me af of het afrekenen met grote verhalen zelf niet ook weer een groot verhaal is. Zou een econoom bijvoorbeeld vinden dat het maar eens gedaan moet zijn met de mondialisering van de economie en ervoor pleiten dat overal in de wereld de economie weer regionaal georganiseerd moet worden, dan is die regionalisering van de wereldeconomie toch nog steeds een mondiaal project en een enorm ingrijpen in de bestaande gang van zaken. Is dat niet ook weer een groot verhaal?
Hoe je het ook kunt zien, is dat het postmodernisme, met in haar kielzog het wokisme, weliswaar zelf geen eigen groot verhaal opbouwt, maar alleen doende is het bestaande grote verhaal (dat van de verlichting) te vernietigen. Dat vernietigingswerk is op zich al een grote ingreep. In Duitsland wordt bijvoorbeeld gevreesd dat het postmoderne klimaatbeleid van de huidige coalitie zal leiden tot de-industrialisering van Duitsland.
Maar waartoe dient die afbraak dan? Als we aan de marxistische wortels van het postmodernisme denken, dan valt op dat volgens Marx eerst de bestaande orde vernietigd moest worden, alvorens een nieuwe orde opgebouwd kan worden. Afbraak dus als voorbereiding op iets anders. Net als de postmodernisten is Marx altijd behoorlijk vaag is gebleven over wat er na de revolutionaire afbraakfase nu eigenlijk opgebouwd moet worden. Denkbaar is dat het postmodernisme hetzelfde spoor volgt. Door tegen grote verhalen te zijn, keert het postmodernisme zich zogenaamd tegen het marxisme. Toch ziet ook Boudry in dat het postmodernisme en wokisme voortborduren op het marxisme. Het is daarom denkbaar dat postmodernisme het marxisme helemaal niet sloopt, maar verbouwt en uitbouwt. Als de andere grote verhalen dan wel gesloopt zijn, dan blijft er nog maar één groot verhaal over en dat het neomarxisme. Door te stellen dat het tegen grote verhalen is, presenteert het postmodernisme zich als wolf in schaapskleren.
Postmodernistisch proletariaat
Boudry wijst er terecht op dat het proletariaat volgens Marx over bijzondere inzichten beschikt. Marx ontleent die gedachte aan Hegel, die uitlegt hoe het kan gebeuren dat de machtspositie van de knecht versterkt, terwijl die van de meester verzwakt. De knecht verkrijgt namelijk inzicht in het werk dat hij dagelijks verricht, terwijl de meester vervreemd raakt van dat werk en daardoor op den duur niet meer weet hoe het moet. Zo wordt de meester steeds afhankelijker van de knecht. In het wokisme en het postmodernisme is deze toegang tot inzicht verbreed naar alle vormen van ondergeschiktheid: het slachtoffer weet het per definitie beter.
Maar waar komt het proletariaat eigenlijk vandaan? In pre-industriële tijden bestond immers nog geen proletariaat. Vaak wordt dan gedacht dat het gaat om overtollige plattelandsbevolking die naar de stad trekt. Marx meent echter dat het kapitalistisch systeem haar eigen proletariaat voortbrengt. Lange tijd is dat ook zo geweest. Sinds de industriële revolutie is de wereldbevolking sterk gestegen, van minder dan één miljard in 1800 tot meer dan acht miljard nu. Gedurende de gemiddelde levenstijd van mijn generatie (1959) zal de wereldbevolking meer dan verdrievoudigen. Weliswaar is het zo dat door introductie van de anticonceptiepil het geboortecijfer, juist in geïndustrialiseerde landen, nu weer sterk daalt, tegelijkertijd zien we echter dat de bevolking in zogeheten ontwikkelingslanden komende decennia sterk blijft stijgen. Dat in niet-geïndustrialiseerde landen traditionele culturen met een min of meer constante of slechts heel langzaam groeiende bevolking zijn verdwenen, heeft er niet toe geleid dat de bevolking daar is uitgestorven, maar leidt er juist toe dat de bevolking sterk stijgt. Voor een belangrijk deel komt dat door de gezondheidszorg en het voedsel dat vanuit de geïndustrialiseerde landen wordt aangeleverd. Dat wordt des te beter zichtbaar nu door de inval van de Russen in Oekraïne graanoogsten niet verscheept kunnen worden: in Afrika dreigt daardoor hongersnood. Dus hoewel de groei van de wereldbevolking van de laatste decennia niet in geïndustrialiseerde landen plaatsvond, is die toch het gevolg geweest van industrialisatie. De groei van de wereldbevolking is zodoende te begrijpen als een soort aanwas van het proletariaat, met als bijzonder kenmerk dat veel van dat proletariaat niet wordt ingezet om industriële arbeid te verrichten. Veel van die aanwas is in eigen land overbodig, waardoor velen hun heil ergens anders zoeken. Als nu vooral postmodernisten en wokisten pleiten voor een multiculturele samenleving waarin immigranten worden gezien als geprivilegieerde slachtoffers, uitgerust met bijzondere inzichten waar het de autochtone bevolking aan ontbreekt, dan heb ik des te meer reden om die immigranten als de postmoderne variant van het marxistische proletariaat te zien: het postmodernistisch proletariaat.
Les extremes se touchent
Wat ik me ook afvraag, is hoe de neoconservatieve instelling waarbij de VS de norm van alles is, te begrijpen in samenhang met een postmoderne en wokistische kijk waarbij de eigen Westerse identiteit plaats moet maken voor een veelheid aan niet-westerse identiteiten. Boudry zegt is dat het neoconservatisme en het postmodernisme zo ongeveer elkaars tegendeel vormen. Ik stel me dat vooral een beeld dat het exacte tegendeel is van de mal waarmee het gegoten is. De tegendelen raken elkaar. Je kunt ook zeggen: les extremes se touchent.
Waar bij het neoconservatisme het Westen de norm van alles is, daar zijn bij het postmodernisme en het wokisme alle mogelijke perspectieven in tel, behalve het Westerse perspectief. Een veelheid aan perspectieven worden ingezet, juist om dat ene perspectief te ondermijnen. Maar, daarmee verkeert het westerse perspectief nog steeds in een unieke positie die haar van al die andere perspectieven onderscheidt.
Op zich is er natuurlijk niets mis mee om je in andermans positie en andermans belangen te verplaatsen, zoals het postmodernisme aanbeveelt. Maar het wordt wel een beetje veel als je je in talloze andere perspectieven moet verplaatsen. Dat lukt zelfs een cultureel antropoloog niet. Die zijn meestal ook slechts gespecialiseerd in een of enkele andere culturen. In feite is het postmodernisme en het wokisme ook niet echt geïnteresseerd in al die alternatieve perspectieven. Het gaat er vooral om het Westerse perspectief steeds weer vanuit een ander perspectief te kunnen belagen. Het gaat er ook om het Westerse perspectief te overvragen door te verlangen dat het zich verhoudt tot een veelheid aan perspectieven, waarbij het zelf hoogstens één van die perspectieven is. Zo wordt diversiteit ingezet als wapen.
Niet wij zijn in tel, maar juist de diverse ander is in tel. Waar van Marx wordt gezegd dat hij Hegel op zijn kop zette, is diversificatie van de ander de postmoderne en wokistische manier om de boel op zijn kop te zetten. Waar Marx het proletariaat begreep als een numerieke meerderheid, daar is het postmoderne proletariaat te begrijpen als een meerderheid aan diversiteit.
Zijn twee perspectieven al te veel?
De neoconservatieve manier van kijken is dat macht leidt tot identiteit. Postmodernen draaien dit om: onmacht of slachtofferschap leidt tot identiteit. Uitgesloten wordt echter dat beide perspectieven tegelijkertijd in tel kunnen zijn. Blijkbaar zijn twee perspectieven al te veel, om ze beiden tegelijkertijd te laten gelden. Het lijkt een beetje op kortsluiting die ontstaat als je twee minpolen met elkaar verbindt. Twee digitale apparaten kun je ook alleen samen laten werken via een master-slave. Een van de twee perspectieven moet blijkbaar het onderspit delven. Maar is dat ook altijd zo? Een belangrijke denkfout die vaak gemaakt wordt, is at andermans perspectief begrijpen, nog niet betekent andermans perspectief overnemen, en daarmee ook andermans belangen gaan behartigen.
Een recent voorbeeld is de manier waarop Die Grüne in Duitsland Oekraïners de postmoderne status van slachtoffer toebedelen naar aanleiding van de inval van de Russen in Oekraïne. Vaak wordt dan gezegd dat Oekraïne de oorlog moet winnen. Dat behelst dan ook dat de Oekraïners eigenstandig mogen bepalen met welke overwinning ze tevreden zijn. Duitsland heeft eigenlijk alleen maar de instrumentele rol om de wapens, munitie en inlichtingen te verschaffen die voor de door Oekraïne gewenste overwinning nodig zijn. Verder wordt Duitsland geacht de economische relatie met Rusland te verbreken. Oekraïne ziet zich geplaatst in de positie van de leidsman met het goede inzicht, juist omdat ze het slachtoffer van de Russen zijn. De houding van de VS ten aanzien van Oekraïne is anders dan die van Duitsland. Als de Amerikaanse defensieminister ontglipt dat ze zullen vechten tot de laatste Oekraïense soldaat, dan wijst dat erop dat de VS Oekraïne de instrumentele rol toebedeelt om de geopolitieke belangen van de VS te realiseren. Oekraïne is dus leidend ten opzichte van Duitsland, maar de VS is leidend ten opzichte van Oekraïne. Oekraïne mag doen wat het wil, zolang het maar wil wat de VS wil. Dat werd zichtbaar in maart 2022 toen Oekraïne werd teruggefloten toen het wilde instemmen met een door Turkije uitonderhandeld vredesakkoord. Wat we dus zien, is dat er bij samenwerking slechts één perspectief leidend kan zijn, en dat dit perspectief door de samenwerkende partner instrumenteel ondersteund wordt. Als twee partijen allebei hun eigen perspectief willen laten gelden, dan leidt dat tot strijd, tot kortsluiting zogezegd. Desalniettemin zou het mogelijk moeten zijn om twee perspectieven in samenhang te begrijpen, om duidelijk te krijgen of, en zo ja, er wel een gedeeld belang kan zijn. Dan behouden beide perspectieven bestaansrecht zonder dat er strijd hoeft te ontstaan. Maar dan is ook de conclusie mogelijk dat er geen werkbaar gedeeld belang is, en dat samenwerking daarom niet mogelijk is.
Neem als voorbeeld de oorlog in Oekraïne. Ik veronderstel dat we als Nederlanders best goed in staat ben om ons te verplaatsen in hoe Oekraïners het beleven dat hun land is binnengevallen door de Russen. Dat inlevingsvermogen hoeft evenwel nog niet te betekenen dat we ons eigen perspectief ondergeschikt maken aan dat van Oekraïne. Het regeringsstandpunt kan ook zijn dat de inval van de Russen natuurlijk vreselijk is, maar dat Nederland, en ook de NATO niet in staat zijn het tij te keren, zonder het risico te lopen een derde wereldoorlog te ontketenen, en dat een derde wereldoorlog toch nog een slag erger is dan een oorlog beperkt tot het grondgebied van Oekraïne. Verder neemt het feit dat het dat we begrijpen dat Oekraïne nu slachtoffer is van een inval, niet weg dat we eveneens inzien dat Oekraïne voorafgaand aan de inval een oligarchie was met veel corruptie en de nodige misdaad, en dat de Oekraïners zijn geen engeltjes geworden du moment de Russen binnenvielen. Ten aanzien van de economische sancties was te voorspellen dat die de EU harder zouden treffen dan Rusland, en dat je zelf verzwakken geen verstandige keuze is. Nederland hoeft dus nog niet zijn eigen belangen te verloochenen omdat Oekraïne slachtoffer is geworden. Er is geen automatisme dat ons tot hulp zou verplichten omdat Oekraïne slachtoffer is geworden.
David en Goliath
De VS kijkt dus anders tegen Oekraïne aan Duitsland of ook Nederland. Toch werken de VS, Nederland en Duitsland samen in hun steun aan Oekraïne. Hoe nu de rolverdeling tussen de VS en landen als Nederland en Duitsland in hun steun aan Oekraïne in samenhang te begrijpen? Mij doet de strijd tussen Oekraïne en Rusland denken aan het Oudtestamentische verhaal over David en Goliath: de zwakke David wint van de sterke Goliath. David kan alleen winnen omdat God hem steunt. God steunt David vanwege diens geloof in die steun van God biedt. Het geloof in de steun van God is dus het speciale inzicht dat David de overwinning oplevert.
In het Oekraïneconflict neemt de VS de plaats van God in. Als Oekraïne, maar gelooft dat het met behulp van de VS kan winnen van de Russen, dan zal de VS ervoor zorgen dat dit ook gebeurt. Daarbij komt dat de VS niet alleen de sterkste is, maar ook nog het goede vertegenwoordigd. De VS strijdt dus per definitie voor het goede. Daarom dat de VS zo gemakkelijk naar de wapens grijpt: ze ervaren geen moreel bezwaar.
Het neoconservatisme doet denken aan westerns waarin geweld tegen geweld gerechtvaardigd is omdat het de manier is dat het goede zich tegen het kwade teweerstelt. Verbluffend aan westerns is dat het normaal wordt geacht in het openbaar wapens te dragen. Het geweld en de geweldsmiddelen zijn dus niet intrinsiek slecht. Slecht is alleen om geweld toe te passen om bijvoorbeeld te stelen of af te persen. Goed is het echter om geweld in te zetten om het slechte te bestrijden, waarbij het ook nog eens zo is dat het goede de strijd wel moet winnen omdat de wereldorde nu eenmaal zo is dat het slechte het wel moet afleggen tegen het goede. Dat een strijd die de VS voert per definitie een goede strijd is, bepaalt daarmee het gemak waarmee neoconservatieven voor de strijd kiezen.
Eenzelfde tendens zie je ook terug in het marxisme. Ook het marxisme gaat uit van een wereldorde waarin het proletariaat het wel moet winnen van de bourgeoisie omdat de wereldorde nu eenmaal zo in elkaar zit. Door het historisch-materialisme wetenschappelijk te noemen, kan aan die wereldorde eigenlijk niet meer getwijfeld worden. De proletarische revolutie is zodoende meer dan een belangenstrijd om de levensomstandigheden van arbeiders; het is een natuurwetmatigheid. Wat bij types als Lenin, Stalin en Trotski opvalt, is de resoluutheid, de hardheid waarmee ze hun strijd voerden. Er is weinig te bespeuren van gewetenswroeging, ook niet over gesneuvelden in eigen gelederen. Omdat de strijd die ze voeren in de sterren geschreven staat, kan die, net als iedere neoconservatieve strijd, niet anders dan moreel goed zijn.
Een verwant thema is dat neoconservatieven niet achteruit, alleen maar vooruit kunnen, alsof het een auto betreft zonder achteruitgang. In een oorlog leidt dat tot elke tegenslag beantwoorden met verdere escalatie van de strijd. Ook dat principe is terug te vinden bij Marx, eigenlijk al bij Hegel. De geschiedenis beweegt zich op haar voltooiing af: het einde van de geschiedenis. Bij Hegel is dat de totale eenwording van de wereldgeest. Bij Marx is dat de communistische heilstaat. Bij neoconservatieven is dit dat de VS, als incorporatie van het goede, de onomstreden wereldheerschappij verwerft. Dat zien neoconservatieven als hun happy end.
Marxistische wortels van neoconservatisme
Maar, als neoconservatisme zoveel gelijkenis vertoond met het marxisme, hoe komt dat dan? Voor een niet onbelangrijk deel is dat te verklaren uit de trotskistische, dus marxistische, wortels van het neoconservatisme. Ik heb al genoemd dat de ‘spiritus rector’ van de eerste generatie neoconservatieven, Irving Kristol, zich heeft ontwikkeld van trotskist tot neoconservatief. De vraag is dus gerechtvaardigd wat er overgebleven is van het trotskisme, of marxisme in het neoconservatisme. De wortels van het neoconservatisme voeren terug naar het City College in New York dat in de jaren 30 en 40 bekend stond als Harvard van het proletariaat. Er hoefde geen studiegeld betaald te worden. Wel waren er heel hoge normen om toegelaten te worden. De studenten waren veelal kinderen van armoedige joodse immigranten uit Midden- en Oost-Europa. Vanwege hun armoede, en wellicht ook vanwege hun Europese komaf, waren ze ontvankelijk voor socialistische, communistische ideeën. Vanwege hun studie en hun intelligentie hadden ze echter goede kansen om het in de VS ver te schoppen. De proletarische revolutie werd daarbij vervangen door de mogelijkheid je binnen de Amerikaanse samenleving omhoog te werken. Door hun voorspoedige integratie, maar ook als reactie op het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog, vereenzelvigden ze zich steeds meer met liberale Amerikaanse waarden. Als je dat dan koppelt aan de internationale pretenties van het marxisme, vertaalde zich dat bij hen in de behoefte hun versie van Amerikaanse waarden over heel de wereld te willen uitdragen. De wereldmissionering die het neoconservatisme kenmerkt, heeft dus een marxistische oorsprong.
Identiteit en uitverkoren volk
Maar het neoconservatisme kent ook joodse wortels. Voor neoconservatieven zijn de VS het uitverkoren volk. Voor marxisten is dat het proletariaat. Voor postmodernisten en wokisten zijn dat allerlei vormen van slachtofferschap, waarbij een nieuwigheid van het wokisme is dat meer slachtofferschap meer uitverkorenheid oplevert. Wie het uitverkoren volk is, daarover verschillen de meningen. Over dát er een uitverkoren volk is niet. De koppeling tussen identiteit en epistemisch inzicht is van joodse komaf.
We hebben gezien dat het neoconservatisme voortkomt uit een joods milieu dat al bevrucht was met marxistische ideeën. Hoewel protestants opgevoed was ook Marx zelf is van joodse komaf. Zijn ouders waren oorspronkelijk joods en stamden beiden uit een rabbijnengeslacht. Zijn vader bekeerde zich tot het protestantisme. Die omstandigheid maakt dat Marx de joodse religie natuurlijk nog van binnenuit kende, maar toch al genoeg afstand had om de joodse denkwijze vrijelijk in zijn filosofie te verwerken. Je zou kunnen zeggen dat het identitaire denken van marxistische en cultuurmarxistische stromingen is terug te voeren op underdog David. Identiteit bij neoconservatieven is eerder gebaseerd op identificatie met de God die David helpt. Daarbij dienen we te bedenken dat David in het Oude Testament niet de underdog blijft: hij schopt tot koning van Israël. Anachronistisch uitgedrukt zou je kunnen zeggen dat de werdegang van David er een is van een marxistische geprivilegieerde identiteit, naar een hegeliaans geprivilegieerde identiteit. Ook de neoconservatieven schoppen het ver: van de New Yorkse achterbuurten tot een partijoverstijgende machtspositie ten aanzien van vooral de buitenlandse politiek van het machtigste land ter wereld, en daarmee tot een soort van wereldheerschappij. Boudry noemt het neoconservatisme Hegeliaans en kosmopolitisch, wat hij dan toch ziet als een scherp contrast tot het postmodernisme en het wokisme. Maar als je het jodendom en het marxisme ziet als de gedeelde achtergrond van beiden, dan is de afstand minder groot, en ook gemakkelijker overbrugbaar.
Neoconservatisme als marxisme
De Wever en Boudry zijn het oneens over Fukuyama. Boudry stelt daarbij dat Fukuyama toch wel erg ver afstaat van het postmodernisme. Fukuyama zelf heeft het echter over Alexandre Kojève die bekend staat als de grondlegger van de naoorlogse Franse filosofie, die later als postmodernisme overwaaide naar de VS. Politicoloog Luuk van Middelaar heeft er nog een boek over geschreven, waarin hij de invloed van Kojève op onder meer Jean-Paul Sartre, Michel Foucault en Gilles Deleuze probeert te traceren. Kojève was in de eerste plaats een hegeliaan, maar dan toch een hegeliaan die zich op enig moment stalinist noemde. Fukuyama creëert echter een onschuldigere Kojève, door de nadruk te leggen op Kojèves bevestiging van Hegels standpunt dat de geschiedenis eigenlijk als in 1806 ten tijde van Napoleon Bonaparte ten einde kwam. Door dit hegeliaanse standpunt van Kojève over te nemen, weet Fukuyama de Amerikaanse lezer te verkopen dat Marx voor hem er eigenlijk niet toe doet. Dat de geschiedenis in 1806 ten einde kwam, betekent volgens Fukuyama evenwel niet dat er sindsdien niets meer is gebeurd. Dat wat sindsdien gebeurde, ziet hij echter als niets anders dan de implementatie van de ideale staat dat als concept al sinds 1806 bestaat.
In de loop der tijd wisselt Kojève nogal van het beeld dat hij heeft van hoe de ideale staat eruitziet als deze is uitgekristalliseerd. Het ene moment denkt hij dat de ideale toestand is bereikt als Stalin zijn zuiveringswerk voltooid heeft. Het andere moment noemt Kojève de landen van naoorlogs West-Europa als de verwezenlijking van dat ideaal, waarbij we moeten beseffen dat de VS nogal de hand heeft gehad in de wording van naoorlogs West-Europa. Kojève noemt verder Japan en de VS zelf met zijn “american way of life” als verwezenlijking van de ideale staat. Fukuyama haalt zelfs Kojève aan als deze zegt dat het egalitarisme van modern Amerika staat voor de essentiële verwezenlijking van de klasseloze samenleving die Marx voor ogen had. Daarbij dien je te denken aan een naoorlogse arbeidersklasse die met een eigen huis, een auto voor de deur, een televisie en een koelkast, met jaarlijks een vakantie weinig tekortkomt. Als ik me dan bedenk dat de ideologie die dit ideaal verwezenlijkt, het neoconservatisme haar wortels heeft in het marxisme, en als ik me dan ook bedenk ieder marxisme zich moet aanpassen aan lokale omstandigheden om geïmplementeerd te worden, dan lijkt het me alleszins gerechtvaardigd om het neoconservatisme in samenhang met het neoliberalisme het marxisme van de Verenigde Staten te noemen. De VS mag dan wel God zijn, het is wel een God die de kleine David in zijn strijd tegen Goliath helpt.