Alle kennis begint met intuïtie. Dat is de titel van je lezing van filosoof Wouter Kalf, die ik op 13 april 2023 in Maastricht bezocht. In de aankondiging van de lezing valt te lezen:
Volgens de Amerikaanse filosoof Michael Huemer (1969) begint al onze kennis met een intuïtie. Een intuïtie is een directe intellectuele verschijning, niet een gevoel (al kan een gevoel wel onderdeel zijn van een intuïtie).
Kalf schaart zich achter Huemers opvatting van intuïtie. Ik ben het met Huemers omschrijving niet eens, omdat ik meen dat intuïtie een soort finetuning van vaardigheden op basis van ervaring is. Daarbij is het resultaat van intuïtie bij een vakman weer anders dan bij een kunstenaar, maar in principe gaat het om hetzelfde fenomeen.
Automatisering van gedrag
Kalf legt veel nadruk op de onmiddellijkheid van het inzicht dat bij intuïtie optreedt. Hij noemt de Van Dale waarin intuïtie wordt omschreven als: door onmiddellijk innerlijk aanschouwen verkregen begrip, en als: onmiddellijke, niet op begripsdenken en redenering berustende overtuigingen van waarheid. Het is deze onmiddellijkheid die Kalf (in navolging van Huemer) doet denken dat er niets voorafgaat aan intuïtie. Op zich ben ik het ermee eens dat intuïtie een snel, of, voor mijn part, ook direct of onmiddellijk inzicht is. Dat wil echter niet zeggen dat er niets aan intuïtie voorafgaat. Vanuit de psychologie is bekend dat bepaalde processen door ervaring geautomatiseerd raken, waardoor ze in gegeven situaties min of meer automatisch optreden. Dat een reactie onmiddellijk optreedt, betekent in dat geval nog niet dat er niets aan vooraf gaat. Aan automatisering gaat veel ervaring en leren door doen vooraf.
Timmermansoog, kunstenaarsoog
Doordat een timmerman veel ervaring heeft met het timmervak, kan hij allerlei zaken op het oog inschatten. Dat is het timmermansoog gaan heten. Naast het timmermansoog, is er ook het kunstenaarsoog. Zoals ik het zie liggen beiden in elkaars verlengde: je moet in zekere mate vakman zijn, om kunstenaar te zijn. Kunstenaars zijn evenwel vakmensen die zich niet beperken tot enkel bewezen oplossingen, maar ook komen tot creatieve oplossingen. Daarbij is het ook nog eens zo dat vakmanschap nodig is om creatieve vondsten in het gareel te houden zodat gesproken kan worden van creatieve oplossingen. Iedere kunstenaar is dus een vakman, maar niet iedere vakman is ook een kunstenaar. De beste kunstenaar hoeft trouwens niet ook de beste vakman te zijn. Zowel vakmensen als kunstenaars werken op basis van automatisering. Ik bestrijd dus Kalfs gedachte dat inzicht begint met intuïtie.
Rationalisaties achteraf
Ook Kalf gebruikt een psychologisch argument. Om zijn these dat intuïtie een soort eerste beweger is, kracht bij te zetten, wijst hij erop dat rationalisaties vaak achteraf plaatsvinden. De metafoor voor zijn argument noemt hij the rider and the elefant. De idee is dat de persoon die de olifant wil berijden (the rider), maar weinig invloed heeft op de weg die de olifant vervolgt. Gaat de olifant rechtsaf, dan bedenkt de bestuurder dat hij ook rechtsaf wilde. Hij bedenkt zich zelfs argumenten waarom hij rechtsaf wilde. Was de olifant echter linksaf gegaan, dan had hij argumenten bedacht waarom hij altijd al linksaf wilde.
Op zich heb ik geen moeite met de psychologische theorie dat er zoiets bestaat als rationalisaties achteraf. Ik vraag me echter af of intuïtie de olifant is, die de rationalisaties achteraf teweegbrengt. Bovendien is het nog maar de vraag of hetgeen aan rationalisaties achteraf voorafgaat, functioneert als een eerste beweger. Het kan ook werken op basis van automatisering door oefening of gewoonte. En aan oefening en gewoonte liggen noodzakelijkerwijs ervaring ten grondslag.
Intuïtief autorijden
Volgens Kalf zijn intuïties subtieler dan emoties. Intuïtie is volgens Kalf het beste woord voor de tientallen, honderden (morele) oordelen die mensen voortdurend maken, bijvoorbeeld als ze een autorit maken. Kalf zet moreel tussen haakjes omdat het niet altijd morele oordelen zijn. Daar ben ik het op zich mee eens. Als ik bijvoorbeeld over een pad langs een ravijn loop, dan is mijn voortdurende poging om niet van het pad af te raken niet gebaseerd op een morele gedachtegang. Net als lopen op een pad langs een ravijn, is ook autorijden potentieel gevaarlijk: voortdurend ben je bezig ongelukken te voorkomen. Springt het licht op rood, dan denk je: ik moet stoppen. Als je je weg vervolgt, denk je: ik moet afstand houden. Bij tegenliggers denk je: ik moet mijn baan houden. Het is natuurlijk niet zo dat je je van al die gedachten voortdurend bewust bent. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk om tijdens het autorijden aan heel andere dingen te denken: aan de maaltijd die je te wachten staat als je thuiskomt, aan dat vervelende of juist leuke voorval op het werk, aan de oorlog in Oekraïne. Je hoeft al die gedachten die je met de auto op de weg houden juist niet te denken. Toch handel je ernaar alsof je die eerdergenoemde gedachten – ik moet stoppen, ik moet afstand houden, ik moet de baan houden – als richtlijn gebruikt. Maar is niet juist wat in de psychologie automatisering wordt genoemd dat je auto kunt rijden zonder daar veel over na te denken? Die automatisering komt echter niet uit de lucht vallen. Die is gebaseerd op ervaring. Ooit heb je rijles gehad en heb je auto leren rijden. Sindsdien heb je vele uren ervaring opgedaan met autorijden. Daardoor kun je autorijden zonder erbij na te denken. Zoals een timmerman kan timmeren, kun jij dus autorijden. Je bent zogezegd een vakman (of -vrouw) in het autorijden. Als met een timmermansoog beoordeel je de verkeerssituatie om vervolgens, zonder veel na te denken, adequaat en afgemeten te reageren. Je gebruikt dus je door ervaring opgedane intuïtie om auto te rijden. Autorijden is een kwestie van intuïtie, zoals ook timmeren een kwestie van intuïtie is.
Creatieve intuïtie
Ik zou het hierbij kunnen laten, als het niet zo was dat mensen veel hogere verwachtingen van intuïtie hebben dan dat je daarmee gedachteloos kunt autorijden. Kalf spreekt die hogere verwachtingen tijdens de lezing ook aan door te stellen dat intuïtie aan alle kennis voorafgaat. Hoewel ik die stelling onzin vindt, ben ik het er wel mee eens dat intuïtie meer kan dan alleen dat wat je altijd al doet. Dat autorijders op basis van intuïtie kunnen autorijden, maakt hen nog niet tot een Max Verstappen. Om als autocoureur wereldkampioen te worden, dien je intuïtie te koppelen aan creativiteit. Het resultaat: creatieve intuïtie.
Om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoel, stap ik over op voetbal als voorbeeld. Een voetballer beschikt over een ingetraind reactiepatroon op basis waarvan hij (of zij) tijdens een wedstrijd snel beslissingen kan nemen: een geautomatiseerd reactiepatroon dus. Snelheid is daarbij van belang, omdat de tegenstander ook snel reageert. Uiteindelijk gaat het echter om de combinatie van snelheid en adequaatheid. Oudere spelers zijn bijvoorbeeld minder snel, maar des te adequater in hun reacties.
Er is een verschil tussen aanvallende en verdedigende spelers. Van verdedigers wordt verwacht dat ze vooral degelijk zijn. Hun reactiepatroon moet voor zoveel mogelijk situaties een oplossing bieden. Bij aanvallers speelt creativiteit een belangrijke rol. Ze moeten in staat zijn verdedigers te verrassen, ze letterlijk op het verkeerde zetten. Techniek in de vorm van aangeleerde trucs kan daarbij helpen. Techniek is te trainen. Maar echt goede aanvallers zijn ook creatief in die zin dat ze niet alleen kunstjes uitvoeren die ze geleerd hebben, maar die de tegenstander nog niet kent. Ze komen tijdens een wedstrijd ook spontaan (on-middellijk) met nieuwe oplossingen, waarmee ze niet alleen de tegenstander, maar ook zichzelf verrassen. Dat is dan ook meteen wat voetbal voor liefhebbers pas echt interessant maakt.
Bij jazz treedt iets soortgelijks op. Improvisaties worden pas echt interessant als de muzikanten van een band de gebaande paden van geijkte reactiepatronen verlaten om elkaar te verrassen met ingevingen die tijdens het spelen spontaan ontstaan, en die de muziek een originele wending geven.
Creativiteit creëert
Om terug te keren naar het voetbal, aanvallers en verdedigers maken beiden gebruik van intuïtie. De kwestie is of de creatieve intuïtie van de aanvaller het wint de meer degelijke intuïtie van de verdediger, of niet. Voetbal is te zien als een strijd tussen het kunstenaarschap van de aanvaller en het vakmanschap van de verdediger. Vakmanschap en kunstenaarschap liggen evenwel in elkaars verlengde. Kunstenaars zijn zogezegd vakmensen die zich niet beperken tot bewezen oplossingen, maar ook komen tot creatieve oplossingen. Hun intuïtie spuugt als het ware naast bewezen oplossingen ook creatieve oplossingen uit. Maar zo’n creatieve oplossing moet wel werken. Anders is het immers geen oplossing. Dat het moet werken, zit eigenlijk al in het woord creatief. Dat betekent namelijk dat de oplossing scheppend moet zijn. Scheppend vat ik hierbij daarbij op als het scheppen van nieuwe mogelijkheden. Bij voetbal gaat het om mogelijkheden om te scoren te creëren. Bij jazzimprovisties gaat het eigenlijk om het creëren van nieuwe geluidscombinaties die worden ervaren als muziek, wat behelst dat ervan te genieten valt. Jazzimprovisaties kun je zien als al musicerend componeren.
Empirie slechts sideshow?
Overigens heb ik in de intuïtieopvatting van Kalf geen creatieve versie van intuïtie kunnen ontwaren. Hij lijkt weliswaar gevoelsmatig ruimdenkend over intuïtie te denken. Hij reageert zelfs enthousiast als uit het publiek spirituele interpretaties van intuïtie worden geopperd. In zijn poging intuïtie als zuiver filosofisch onderwerp te redden, beperkt hij zich echter tot een intellectueel pingpong tussen enerzijds de vele opborrelende gedachten die hij intuïties noemt, en anderzijds een poging tot coherente uitwerking van al die gedachten in de vorm van een moraalfilosofie. Zoals in de inleiding al aangeduid kunnen die opborrelende gedachten tot een emotionele reactie leiden, maar dat hoeft niet. Daar ben ik het in principe mee eens. Wat ik echter bij Kalf mis is dat intuïtie een grondslag in de ervaring geeft. Hij ontkent dat zelfs uitdrukkelijk door te zeggen dat empirie in het pingpong tussen intuïtie en uitgewerkte moraal slechts een sideshow is: eigenlijk doet het er niet toe. De winst die hij met zijn aanpak denkt te maken heeft van doen met het feit dat Kalf met de intuïtie een grondslag denkt te hebben gevonden voor moraal. Omdat er intuïties zijn, hoeft moraal niet uit het niets bedacht te worden. Daarmee voorkomt hij de mogelijkheid om uit te komen bij een obscure moraal. Met deze conservatieve tendens van zijn filosofie kan ik op zich leven. Ik kan me vinden in het feit dat (moraal)filosofie en ook wetenschap niet uit het niets tot theorieën komen, maar dat die gebaseerd zijn op een pre-filosofisch en pre-wetenschappelijk weten. Ik ben het ook met Kalf eens als hij zegt dat de culturele antropologie en de psychologie laten zien dat veel van dat menselijke weten in diverse culturen hetzelfde, en dus universeel is. Anders dan Kalf baseer ik dat weten echter op onze ervaring als mens in deze wereld, en niet op basis van intuïties die er nu eenmaal zijn, die functioneren als een eerste beweger, maar zelf niet bewogen kunnen worden. En als Kalf stelt dat alle kennis begint met intuïtie, dan ontkent hij daarmee de noodzaak van een empirische grondslag voor de wetenschap. Dan gaat al het wetenschappelijk porselein aan diggelen omdat de olifant die Kalf berijdt ervoor koos juist de wetenschapswinkel naar binnen te lopen.