Verengelsing van het onderwijs volgt de marxistische marsroute, maar vergist zich in de richting en leidt terug naar feodalisme

Paul Hekkens

Woensdag 19 oktober 2022 gingen socioloog Abram de Swaan en neerlandicus Lotte Jensen met elkaar en met het publiek in debat in de aula van Maastricht University. Ter discussie stond de vraag of de verengelsing van het hoger onderwijs al dan niet een goede zaak is. Beide sprekers pleitten voor een herwaardering van het Nederlandstalig onderwijs. Ze waren het dus grotendeels met elkaar eens. Voor mij voelde het als een warm bad. Als argument werd genoemd dat veel studenten hun beroepsleven doorbrengen in een Nederlandstalige setting. Het helpt bijvoorbeeld als een arts een patiënt in het Nederlands kan informeren over diens toestand. Veel waarde werd ook gehecht aan het feit dat kennis verworven in de moedertaal bij studenten veel meer diepgang weet te bereiken. Dat geldt niet alleen voor vakken als vaderlandse geschiedenis of Nederlandse literatuur, waarbij het onderwerp in een Nederlandstalige context is ingebed, maar ook voor een abstracte en weinig talige wetenschap als wiskunde. Ook dan blijkt de precieze samenhang door een Nederlandstalige professor aan Nederlandstalige studenten beter uit te leggen in het Nederlands dan in het Engels. De Swaan bekende dat hij veel artikelen en diverse boeken in het Engels geschreven had, maar dat hij desondanks vindt dat hij zich veel beter in het Nederlands dan in het Engels kan uitdrukken.

Albert Einstein in Amerika

Vanuit de zaal werd tegengeworpen dat de naar Amerika gevluchte Albert Einstein zijn relativiteitstheorie toch ook heel goed in het Engels kon uitleggen. Ik reageerde daarop met de tegenwerping dat Einstein in de VS zijn kennis van het Engels opstak in een volledig Engelstalige context. Dat is toch anders dan studenten met diverse moedertalen die tijdens werkgroepen met elkaar in het Engels converseren aan een Nederlandse universiteit. Bovendien weet niemand hoe Einstein tot zijn Engelstalige uitleg is gekomen. Dat hoeft geen spontaan taalgevoel te zijn. Wellicht heeft hij daar veel aandacht aan besteed, en heeft hij daar ook deskundige hulp bij gehad.

Door dezelfde toehoorder werd de retorische vraag opgeworpen of de bekende socioloog Norbert Elias wel aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) had kunnen functioneren als daar alleen maar Nederlands gesproken werd. Ik bracht hier tegenin dat Elias aan de UvA werkte lang voordat daar massaal werd overgeschakeld op het Engels. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat het een karikatuur is om te veronderstellen dat het onderwijs toentertijd volledig Nederlandstalig was. In mijn studietijd in de jaren 80 in Nijmegen waren colleges en werkgroepen nog grotendeels in het Nederlands. Toch was het overgrote deel van de studieboeken ook toen al Engelstalig. Typerend voor de huidige tendens tot verengelsing is nu juist dat niet alleen het Nederlands, maar ook talen als het Duits en het Frans verdrongen raken. De Swaan typeert het Engels daardoor als een zwart gat dat alle andere talen opslokt. Mijn stelling was dat Elias goed kon aarden aan de UvA, juist omdat Engels daar toen nog niet de alles overheersende voertaal was. De Swaan, die Elias nog kent als collega-socioloog aan de UvA, wist te vertellen dat Elias weliswaar Engels sprak, maar dan met een zeer zwaar Duits accent – hetgeen mij deed denken aan het karakter Dr. Strangelove in de gelijknamige film van Stanley Kubrick. Vraag is of de huidige generatie van studenten de lol van zulk een accent nog inziet.

Library of Bibliotheek?

Een belangrijk argument dat Jensen inbrengt is dat met de verengelsing de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in geding is. Wordt de stap van het voortgezet naar het hoger onderwijs zo niet te groot? Als de stap dan toch wordt gezet is de kans groot dat veel Nederlandse studenten alsnog worden weggeconcurreerd door het hoge en groeiende aantal buitenlandse studenten (zie. EW).

Dat gebeurt des te meer omdat buitenlandse studenten vaak doelgerichter met de studie bezig zijn, terwijl Nederlandse studenten nog volop bezig zijn met hun proces van volwassen worden. Dat is een cultuurverschil waar je de Nederlandse student niet zomaar op kunt afrekenen.

Een ander aspect waar Jensen zich aan ergert, is de neiging om ook de aanduidingen en wegwijzers te vertalen naar het Engels. Zo wordt de Maastrichtse universiteitsbibliotheek in koeienletters enkel aangeduid met Library, zonder ook maar de Nederlandse term Bibliotheek als begeleiding. Het is alsof buitenlandse studenten niet geconfronteerd mogen worden met het feit dat ze in Nederland studeren. Volgens Jensen druist zoiets in tegen de oorspronkelijke gedachte van het Erasmusprogramma om studenten in het buitenland te laten studeren, namelijk om aldaar ook de lokale taal en cultuur te leren kennen. Voor de Nederlandse studenten geldt in de regel dan weer dat ze niet naar het buitenland hoeven, omdat het buitenland al naar hen toe komt. Internationalisation at home heet dat. Alsof dit een echte buitenlandervaring vervangt. Er bestaan overigens wel bacheloropleidingen waarbij een kortstondige buitenlandperiode verplicht deel uitmaakt van het curriculum.

Verdienmodel van universiteiten

De discussie over de verengelsing van het onderwijs gaat niet alleen over taal, maar ook over euro’s. Om het marxistisch te verwoorden: niet de ideologie waarmee de verengelsing wordt verantwoord is bepalend, maar juist de economische verhoudingen die achter deze ideologie schuilgaan. Studeren in Nederland is voor veel buitenlandse studenten een good deal, oordeelt De Swaan. Ze krijgen goed onderwijs voor betrekkelijk weinig geld. Bovendien zijn buitenlandse studenten voor Nederlandse universiteiten een uitstekend verdienmodel. Een universiteit wordt immers door de rijksoverheid per student bekostigd, onafhankelijk van het feit of de student uit Nederland of een ander EU-land komt. Van studenten van buiten de EU mag weliswaar een hoger collegegeld gevraagd worden. Dat is evenwel nog geen garantie dat de Nederlandse belastingbetaler per saldo niet meebetaalt aan die studie, zeker als het een dure studie met veel practica betreft. Het grootste deel van de financiering verloopt immers direct van de staat naar de universiteit – zonder dat de betreffende student die zelf alleen het collegegeld ophoest daar iets van merkt of überhaupt weet van heeft.

Dit verdienmodel is ontwikkeld door wat toen nog de Universiteit Maastricht heette. Na zijn ministerschap trad Jo Ritzen aan als bestuursvoorzitter. Voorafgaand aan zijn ministerschap werkte hij als hoogleraar financiën. Nog eerder is hij gepromoveerd op een onderwerp dat het onderwijs vanuit een financieel-economische invalshoek benadert. Waarmee ik maar wil zeggen dat hij bij uitstek geëquipeerd was om dat financiële verdienmodel met een politiek-ideologische inslag te ontwikkelen.

Nederlandse student kind van de rekening

Buitenlandse studenten én Nederlandse universiteiten profiteren dus van de internationalisering van het Nederlands hoger onderwijs, maar geldt dat ook voor de Nederlandse student? Het antwoord is nee; zowel de Nederlandse student als de Nederlandse belastingbetaler vissen achter het net. Door de overgrote toestroom van vooral buitenlandse studenten raakt het onderwijssysteem uitgewoond. Mede vanwege de stijgende uitgaven voor het hoger onderwijs is in het recente verleden al de basisbeurs voor studenten geschrapt. Die basisbeurs komt vanaf studiejaar 2023/2024 – in financieel beperktere vorm – weliswaar weer terug, maar dat betekent dan wel dat er geld elders uit de Rijksbegroting vandaan moet komen, want anders zou het onderwijs verschralen. Door dat laatste effect wordt ook de belastingbetaler in het algemeen geraakt.

Tegenstanders van maatregelen om de instroom van buitenlandse studenten te beperken wijzen vaak op het feit dat er tenslotte ook veel Nederlandse studenten in het buitenland studeren, maar in de praktijk is deze verhouding behoorlijk asymmetrisch; de groep Nederlanders die op permanente basis onderwijs aan een buitenlandse universiteit volgt, staat niet in verhouding tot de aantallen buitenlandse studenten die in Nederland studeren.

Internationalisering onderwijs vanuit marxistisch perspectief

Als criticaster van bestaande economische productieverhoudingen – denk aan het onderscheid tussen de kapitaal verschaffende bourgeoisie en het arbeid leverende proletariaat – was het streven van Karl Marx om deze productieverhoudingen te veranderen. Wat ik me afvraag: is de internationalisering van het onderwijs te lezen als een marxistisch project om de internationale productieverhoudingen veranderen? Om die vraag te beantwoorden kijk ik naar de ruimere context waarin de lezing plaatsvond, namelijk in aansluiting op een conferentie van het ICLHE (Integrated Content and Language in Higher Education). Wat me al meteen opvalt, is dat René Gabriëls de voorzitter van de conferentie is. Ik ken hem als belijdend marxistisch filosoof. Zijn identificatie met Marx gaat zelfs zover dat bij het aankondigingsaffiche van een lezing in 2020 Gabriëls gezicht werd gefotoshopt in de haardos van Marx. Als voorzitter van de conferentie was hij ook nu bij het debat aanwezig. Dus achtte ik het gepast om me de vraag te stellen of de conferentie waar de lezing deel van uit maakt internationalisering beziet vanuit een marxistisch perspectief. Gedurende de lezing voelde Gabriëls zich niet geroepen het woord te voeren, maar na de afloop van de lezing sprak ik Gabriëls hierover aan. In zijn antwoord benadrukte hij dat internationalisering niet per se enkel marxistisch, maar ook neoliberaal begrepen kan worden. Ook vanuit neoliberaal perspectief wordt immers toegewerkt naar een verdere internationalisering en zelfs globalisering van de economie.

Dat klopt natuurlijk, maar dat nam mijn vermoeden van een marxistische strekking niet weg, te meer omdat ik mij nog van een eerdere lezing herinnerde dat Gabriëls het neoliberalisme te vuur en te zwaard wenst te bestrijden. In mijn ogen speelde Gabriëls met zijn antwoord een beetje de vermoorde onschuld. Ik vergelijk hem daarom met Petrus toen deze voor de derde keer de haan hoorde kraaien.

Later heb ik op de ICHLE-website de hoofdthema’s van de conferentie opgezocht. Die zijn als volgt: kennis in relatie tot macht; status in relatie tot identiteit; politiek op macro-, meso- en microniveau; impact van het Engels op hoe gedacht wordt; de stille stemmen van andere talen. Ik ontwaar in die thema’s onmiskenbaar een (cultuur)marxistische voetafdruk. Maar een nog veel duidelijker aanwijzing daarvoor lag eigenlijk voor het oprapen: op de aankondiging van het debat staat te lezen dat de conferentie waar het debat deel van uitmaakt, opgevat dient te worden als ‘internationale.’ Iedereen kent natuurlijk het socialistische strijdlied ‘De Internationale’. Ook de eerste congressen van de socialistische beweging stonden bekend als ‘internationale’; congressen die de bedoeling hadden om arbeiders aller landen zich te laten verenigen om zo tot een internationale revolutie te komen. Dat de conferentie in Maastricht wordt omschreven als een internationale zie ik als een dog whistle (hondenfluitje) dat marxistisch geënte wetenschappers de oren doet spitsen.

Gabriëls is ook editor en medeauteur van het rapport The Englishization of higher education in Europe (2021). Het concluderende hoofdstuk is geschreven door Philippe van Parijs. Op Wikipedia lees ik dat Van Parijs, hoewel geen uitgesproken marxist, geassocieerd wordt met het analytisch marxisme. In de conclusie noemt Van Parijs Marx in het geheel niet. Toch is zijn conclusie marxistisch te duiden. Zoals Marx een internationale arbeidersrevolutie onoverkomelijk achtte, zo acht Van Parijs het proces van internationalisering en verengelsing van het onderwijs ondanks alle fricties die dat met zich meebrengt onoverkomelijk:

Is Englishization a problem? Of course it is, for several reasons. Yet there is no responsible path away from internationalisation, nor any reasonable hope of achieving it without Englishization.’

Verengelsing dus als marxistische wetmatigheid.

Marxistisch of feodalistisch?

Maar, vraag ik me af, hoe marxistisch is eigenlijk de poging om een mobiele, internationale elite te ontwikkelen die gewend is vanuit een globaal en niet vanuit van een nationaal gezichtspunt te denken? Hoe kun je er dan van op aan dat een elite dan nog de belangen van de diverse plaatsgebonden bevolkingen blijft behartigen, in plaats van haar eigen internationaal gecollectiviseerde belang? Kun je dan nog wel van vooruitgang spreken? Is dat niet veeleer een terugkeer naar de feodale verhoudingen uit de Middeleeuwen toen de adel ook al een soort internationale gemeenschap vormde waarbinnen huwelijken vaak op strategische gronden werden gearrangeerd? Voelt die internationalisering van het hoger onderwijs voor participanten juist daarom zo goed aan, omdat ze zich deel weten van een internationaliserende elite die zich verheft boven de lokale bevolkingen en daarmee een Middeleeuwse adelstand als het ware herintroduceert?  Via verengelsing van het onderwijs ontstaan er immers ook contacten tussen de opgroeiende en gezamenlijk studerende elites van diverse landen. Via het gemeenschappelijk onderwijs wordt ook hun manier van denken geharmoniseerd. Verengelsing volgt de marxistische route dus in omgekeerde richting: niet weg van het feodalisme, maar terug naar het feodalisme.

Wellicht als door Gabriëls georganiseerde tegenmacht laat de Swaan tijdens de discussie uiteindelijk toch een tegengeluid horen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Jensen klaagt erover dat belangrijke autoriteiten van universiteiten (ze noemt onder meer Rianne Letschert, voormalig rector magnificus en de huidige bestuursvoorzitter van Maastricht University) haar pleidooi voor Nederlandstalig onderwijs als provincialisme, of erger, als nationalisme wegzetten. De Swaan adviseert haar daarop als tegenzet de verengelsing van het onderwijs te duiden als blijk van imperialisme en kolonialisme. Het Engels is volgens De Swaan namelijk niet gaan domineren omdat het zo’n gemakkelijke te leren taal zou zijn – dat is het niet –, maar omdat het de taal is van zowel de leidende wereldmacht van de 19de eeuw (Groot-Brittannië) als die van de 20ste eeuw (Verenigde Staten). Kolonialistisch is volgens hem de vanzelfsprekendheid waarmee de taal van de leidende wereldmacht tot globale voertaal wordt.

Echter, het antikolonialisme in marxistisch-leninistische zin betekent volgens mij geenszins een terugkeer naar traditionele waarden, en daarmee ook geen terugkeer naar lokale talen. Het marxistisch-leninistische antikolonialisme leidt tot enig begrip voor verscheidenheid, vooral omdat daarmee koloniën van diverse pluimage gemobiliseerd konden worden tegen het kapitalistische westen.  Maar net als het neoliberalisme heeft ook Marx een geglobaliseerde toekomst voor ogen waarin nationale verscheidenheid er niet meer toe doet. Zie het als de werking van een machine: de input is divers, maar de output is gehomogeniseerd. Verengelsing van het onderwijs leidt ook tot homogenisering, niet alleen op het gebied van taal, maar ook qua manier van denken, van ideologie zogezegd.