Waar de zesjescultuur vandaan komt en wat eraan te doen

Ik herinner me nog hoe ik het Nederlandse puntensysteem heb leren kennen. Zelf zat ik nog op de kleuterschool, maar mijn oudere broertjes en zusjes zaten al op de ‘grote school’ en voerden geanimeerde gesprekken over hun cijfers voor rekenen en taal. Ik heb toen gevraagd hoe dat nu zat: wanneer krijg je een 10, wanneer een 9 enzovoort? Dat is me toen uitgelegd aan de hand van een dictee dat tien zinnen bevat. De meester leest die zinnen voor en als leerling moet je deze opschrijven. Als je dat foutloos doet, krijg je een 10. Voor elke fout die je maakt, krijg je één punt aftrek. Heb je bijvoorbeeld drie fouten, dan krijg je een 7. Waar ik me toen zorgen over maakte, was dat je wel heel veel goed moest doen om nog een behoorlijk cijfer te bemachtigen. Ik begreep dat je in tien zinnen veel meer dan 10 fouten kon maken.

Eenmaal zelf op de lagere school, ontdekte ik dat de soep niet zo heet gegeten werd als opgediend. Het kon ook gebeuren dat je voor 1 fout slechts een half punt aftrek kreeg. Bovendien haalde ik, evenals de meeste andere kinderen, bijna altijd een voldoende, waardoor mijn zorg over het puntensysteem minder urgent werd.

Geleidelijk aan veranderde de systematiek. Een tussenstap was dat je voor een werk met 20 sommen een half punt aftrek kreeg per som. Zo werd langzaam de regel ingevoerd dat je punt overeenkwam met het aandeel dat je goed had. Zes fouten in een werk met twintig vragen betekent dat je 7/10de deel goed hebt, en levert – dus – een 7 op. Als je de helft van de vragen goed beantwoordt krijg je dus een 5. Om een voldoende te halen moet je dus net iets meer dan de helft van het aantal vragen goed hebben. Op de middelbare school kreeg dit systeem een belangrijke nuancering: lager dan een 1 was niet mogelijk, en de te behalen resultaten werden van 1 tot en met 10 gewaardeerd, met als prettige consequentie dat je nu met de helft goed  meestal al een 5,5 – dus net een voldoende – haalt.

De helft goed is goed genoeg

Het is de psychologie achter deze norm waarbij de helft goed als voldoende wordt beschouwd, die in Nederland tot die vermaledijde zesjescultuur heeft geleid. De helft goed is goed genoeg, lijkt logisch, maar slaat in de praktijk helemaal nergens op: alsof een auto op 2 wielen kan rijden; alsof een boekhouder de helft van de posten verkeerd mag berekenen; alsof je het vlees mag laten aanbraden als de aardappelen maar wel gelukt zijn.

Daniel Kahneman, de enige psycholoog die ooit de Nobelprijs voor economie heeft gewonnen, geeft in zijn boek Ons feilbare denken aan dat een referentiepunt bijzonder normerend kan werken, alleen al vanwege het feit dat het als referentiepunt wordt aangeleverd. Bovendien stelt hij dat dimensies van geheel verschillende aard door mensen onbewust tot onderling vergelijkbare schalen worden gemaakt. Zo kunnen mensen aangeven dat een bepaalde hoeveelheid pijn overeenkomt met een bepaalde toonhoogte. Dan is het ook niet verwonderlijk dat de schaal van 1 tot 10 zo wordt geïnterpreteerd dat deze aangeeft welk deel goed en wel deel fout is. Als dan een 5,5 net voldoende is, dan geef je dus de boodschap mee dat de helft fout mag zijn.

Nu zou je de normering kunnen aanpassen op een manier dat je voor een 5,5 meer dan de helft goed moet hebben. Zo had ik het immers begrepen had toen ik nog op de kleuterschool zat. Omdat evenwel de neiging blijft bestaan om de schaal van 1 tot 10 te zien als een schaal die weergeeft welk deel van het werk goed dan wel fout is, denk ik een dergelijke toepassing van dezelfde schaal maar moeilijk ingang vindt.. Misschien is het maar beter om het Duitse cijfersysteem in te voeren, waarbij geldt: 1 = zeer goed; 2 = goed; 3 = redelijk; 4 = voldoende; 5 = ontoereikend en 6 = onvoldoende. Voordeel van dit systeem is dat het behaalde cijfer niet meer zo gemakkelijk is te relateren aan welk deel van de opdrachten goed dan wel fout gemaakt is. Bovendien heeft dit systeem als voordeel dat je niet alles goed hoeft te hebben om toch de hoogste score te halen. Daardoor blijft de hoogste score voor meer leerlingen een haalbaar en dus nastrevenswaardig doel. Tenslotte: Het Duitse cijfersysteem is ook elegant omdat het, geheel conform de theorie van Kahneman, onbewust zijn werk doet. Enerzijds doorkruist het. Zoals gezegd, de illusie dat de helft goed, goed genoeg zou zijn. Anderzijds doet een beroep op een intrinsiek kwaliteitsbesef. 1, 2, 3 en 4 kunnen gemakkelijk worden opgevat als kwaliteitsaanduiding voor afgeleverd werk: klasse A, B, C en D.